ECLI:NL:CRVB:2004:AR4971
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om bijstand en toepassing van artikel 4:6 Awb
In deze zaak heeft appellante, van Ghanese nationaliteit, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die haar aanvraag om bijstand had afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellante in december 1999 een verzoek om toelating in Nederland had ingediend, waarna zij op 20 januari 2000 een aanvraag tot toekenning van algemene bijstand indiende. De gemeente Amsterdam wees deze aanvraag af, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de gemeente ten onrechte toepassing had gegeven aan artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad oordeelde dat de aanvraag van appellante betrekking had op bijstand met ingang van een datum na de eerdere afwijzing van haar aanvraag. Dit betekende dat het besluit van de gemeente om de aanvraag af te wijzen, in strijd met de wet was. Desondanks besloot de Raad om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten, omdat appellante niet had aangetoond dat er relevante wijzigingen in haar omstandigheden waren die haar recht op bijstand zouden rechtvaardigen.
De Raad veroordeelde de gemeente Amsterdam in de proceskosten van appellante, die werden begroot op € 966,--, en bepaalde dat de gemeente het griffierecht van in totaal € 109,23 aan appellante moest vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor aanvragers om nieuwe feiten of omstandigheden aan te tonen bij een nieuwe aanvraag na een eerdere afwijzing.