ECLI:NL:CRVB:2004:AR4812
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van korting op WW-uitkering wegens onvoldoende sollicitatie-inspanningen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de korting op zijn WW-uitkering werd bevestigd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 27 oktober 2004 uitspraak gedaan in deze zaak, die betrekking heeft op de Werkloosheidswet (WW). Appellant had zijn WW-uitkering met 20% verlaagd gekregen, omdat hij in de periode van 10 september 2001 tot en met 7 oktober 2001 in onvoldoende mate had getracht passende arbeid te verkrijgen.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant zich in deze periode bij dezelfde uitzendbureaus had ingeschreven als in voorgaande perioden, maar dat zijn inspanningen niet concreet genoeg waren om als daadwerkelijke sollicitaties te worden aangemerkt. De Raad oordeelde dat de argumenten van appellant in hoger beroep geen nieuwe gezichtspunten boden ten opzichte van wat eerder was aangevoerd.
De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen reden was om verminderde verwijtbaarheid aan te nemen. De Raad heeft ook geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, met mr. H.G. Rottier als rechter en M.D.F. de Moor als griffier.