ECLI:NL:CRVB:2004:AR4793
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- G. van der Wiel
- R.C. Stam
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van de uitspraak over gedifferentieerde premie ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering
In deze zaak gaat het om de vaststelling van een gedifferentieerde premie ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Appellante, een onderneming, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda, waarin het beroep van appellante ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van betrokkenen binnen hun dienstverband met appellante viel en dat voor de berekening van de gedifferentieerde premie alle in het refertejaar betaalde arbeidsongeschiktheidsuitkeringen in aanmerking worden genomen, ongeacht de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat artikel 87e van de WAO geen blokkade vormt voor het beroepsrecht van de werkgever. Dit artikel beoogt enkel te voorkomen dat dezelfde rechtsvragen herhaaldelijk in verschillende procedures aan de orde worden gesteld. Appellante heeft betoogd dat artikel 87e in strijd is met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, maar de Raad oordeelt dat de werkgever de mogelijkheid moet hebben om relevante feiten en regeltoepassingen ter toetsing aan de rechter voor te leggen.
De Raad wijst erop dat de werkgever niet langer geblokkeerd is in zijn beroepsrecht met betrekking tot de vaststelling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering van een (ex-)werknemer, en dat hij zijn bezwaren in volle omvang kan voorleggen aan de rechter. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de Raad benadrukt dat de werkgever als belanghebbende moet worden aangemerkt bij besluiten over de aanspraken van zijn werknemers op WAO-uitkeringen.