ECLI:NL:CRVB:2004:AR4788

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4718 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag periodieke uitkering vervolgde op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 oktober 2004 uitspraak gedaan over de afwijzing van de aanvraag van eiseres om een periodieke uitkering als vervolgde op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (WUV). Eiseres, geboren in 1935 in het voormalige Nederlands-Indië, had in juni 2002 een aanvraag ingediend, waarbij zij melding maakte van lichamelijke en psychische klachten die zij toeschreef aan de vervolging tijdens de Japanse bezetting. De verweerster, de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, had de aanvraag afgewezen op basis van medisch advies dat de klachten van eiseres niet in verband stonden met de ondergane vervolging.

Eiseres voerde in beroep aan dat zij niet op de hoogte was van de invoering van de WUV in 1973 en dat zij, indien zij dat wel had geweten, een aanvraag zou hebben ingediend. De Raad oordeelde echter dat eiseres verantwoordelijk was voor het indienen van haar aanvraag en dat de verweerster zich terecht had gebaseerd op de aanvraag van juni 2002. De Raad vond de beschikbare medische gegevens voldoende om de zaak te beslissen en zag geen aanleiding voor een aanvullend medisch onderzoek.

De Raad concludeerde dat het bestreden besluit zorgvuldig was voorbereid en voldoende gemotiveerd. De psychiater Mansheim had in zijn rapport aangegeven dat de psychische klachten van eiseres aan andere oorzaken dan de vervolging moesten worden toegeschreven. De Raad oordeelde dat de informatie van de huisarts Duijzer geen nieuwe inzichten bood en dat de lichamelijke klachten van eiseres, waaronder darmklachten, niet in verband stonden met de vervolging. De Raad verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de afwijzing van de aanvraag.

Uitspraak

03/4718 WUV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats] (U.S.A.), eiseres,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 21 juli 2003, kenmerk JZ/F70/2003/0499, heeft verweerster ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dit besluit heeft H.J. van Balen, wonende te Diepenveen, als gemachtigde van eiseres bij de Raad beroep ingesteld. In het beroepschrift (met bijlagen) is uiteengezet waarom eiseres zich met het bestreden besluit niet kan verenigen.
Bij brief van 21 oktober 2003 heeft de gemachtigde van eiseres nog enige stukken ingezonden.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 9 september 2004. Daar is voor eiseres verschenen haar gemachtigde H.J. van Balen voornoemd, die zich liet vergezellen door de psychiater W. Postema te Deventer, en heeft verweerster zich doen vertegenwoordigen door mr. M.S.K. van Gammeren, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Blijkens de gedingstukken heeft eiseres, die in 1935 is geboren in het voormalige Nederlands-Indië, in juni 2002 bij verweerster een aanvraag ingediend om toekenning van een periodieke uitkering als vervolgde op grond van de Wet. Hierbij heeft eiseres melding gemaakt van een aantal lichamelijke klachten en van psychische klachten die naar haar mening verband houden met de door haar tijdens de Japanse bezetting ondergane vervolging.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft verweerster bewerkstelligd dat medische gegevens zijn verkregen van de huisarts van eiseres, Miriam Galan de Jesus te Norfolk (U.S.A.), en dat eiseres is onderzocht door de psychiater Mansheim te Seattle, wiens rapport dateert van 17 januari 2003.
Op grond van deze medische gegevens heeft de geneeskundig adviseur van de Pensioen- en Uitkeringsraad, R. Loonstein in zijn advies van 29 januari 2003 geconcludeerd dat de psychische en lichamelijke klachten van eiseres niet in verband met de door haar ondergane vervolging staan.
Bij besluit van 14 februari 2003 heeft verweerster eiseres wel erkend als vervolgde in de zin van de Wet, maar de aanvraag van eiseres, overeenkomstig voormeld medisch advies, voor het overige afgewezen.
Tegen dat besluit heeft eiseres bezwaar doen maken. Nadat in dit kader naar voren was gekomen dat eiseres gedurende de jaren 1994 tot 1997 in Nederland onder behandeling is geweest van de huisarts G. Duijzer te Voorhout, heeft een geneeskundig adviseur van de Pensioen- en Uitkeringsraad aan deze arts om inlichtingen over eiseres gevraagd, die bij brief van 20 mei 2003 zijn verstrekt. Vermeld werd dat eiseres wegens psychische klachten onder zijn behandeling is geweest maar dat eiseres zich over de oorzaak ervan niet heeft uitgelaten.
Gehoord haar geneeskundig adviseur heeft verweerster bij het thans bestreden besluit het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerster heeft gehandhaafd haar al in het besluit van 14 februari 2003 ingenomen standpunt, dat de psychische klachten en de lichamelijke klachten (in de vorm van blaas- en gewrichtsklachten) van eiseres geen verband met de vervolging houden en toegevoegd dat dit ook voor haar darmklachten geldt.
In beroep heeft eiseres doen aanvoeren dat zij, zou zij van de invoering van de Wet in 1973 hebben geweten en toen een aanvraag hebben ingediend, voor een uitkering in aanmerking was gekomen gezien de toen beschikbare medische gegevens. Dat eiseres met de invoering van de Wet onbekend was, wijt zij aan de onzorgvuldige wijze waarop aan de inwerkingtreding van de Wet in de verschillende landen waar eiseres in de loop van haar leven heeft gewoond bekendheid is gegeven. Ook heeft zij zich gekeerd tegen het verbandsoordeel van verweerster. Ten slotte verzoekt eiseres de Raad haar een medisch (psychiatrisch) onderzoek te laten ondergaan.
De Raad dient de vraag te beantwoorden of het bestreden besluit, gelet op hetgeen eiseres heeft aangevoerd, in rechte kan standhouden.
Deze vraag beantwoordt de Raad bevestigend. Hiertoe overweegt hij het volgende.
In de eerste plaats acht de Raad het bestreden besluit met de medische gegevens waarover verweerster de beschikking had als voormeld, voldoende zorgvuldig voorbereid en draagkrachtig gemotiveerd. Hierbij tekent de Raad aan dat in het rapport van de psychiater Mansheim duidelijk is vermeld dat de - licht genoemde - psychische klachten van eiseres aan andere oorzaken moeten worden toegeschreven dan aan de door haar ondergane vervolging. De informatie van de huisarts Duijzer voegt hieraan niets toe.
Hetgeen de psychiater Postema naar voren heeft gebracht biedt de Raad evenmin houvast voor een ander oordeel ter zake van de psychische klachten van eiseres. De Raad acht het zeer wel mogelijk dat, zoals deze psychiater heeft gesteld, de gezinsomstandigheden na de bevrijding waarmee eiseres geconfronteerd werd en die haar psychische klachten goeddeels verklaren, in een bepaalde mate een band met de ervaringen van het gezin gedurende bezettingstijd hadden. Die gezinsomstandigheden echter staan te ver af van hetgeen de Wet in artikel 2 onder vervolging verstaat en kunnen dan ook in dit geding bij de vraag naar het verband van de psychische klachten van eiseres niet mede in aanmerking genomen worden. Overigens is ook in het rapport van de psychiater Mansheim bepaald aandacht geschonken aan hetgeen eiseres na de oorlog heeft meegemaakt.
Met betrekking tot de lichamelijke klachten van eiseres, welke in het bestreden besluit zijn genoemd, heeft verweerster enkel de beschikking kunnen krijgen over de informatie van de huisarts Galan de Jezus, bij wie eiseres sedert 2000 onder behandeling is, welke informatie betrekking heeft op haar recente gezondheidstoestand. De Raad kan het oordeel dat verweerster aangaande deze lichamelijke klachten, in overeenstemming met het advies van haar geneeskundig adviseur, bij het bestreden besluit heeft gegeven, niet voor onjuist houden. Dit ziet met name op de darmklachten van eiseres, blijkens de gegevens van de zojuist genoemde huisarts van eiseres gediagnosticeerd als IBS.
Verweerster heeft in het voetspoor van haar geneeskundig adviseur aangenomen dat deze darmklachten samenhangen met de psychische klachten van eiseres en daarom niet in verband met de vervolging staan. De stelling van eiseres dat haar darmklachten zijn terug te voeren op de zware dysenterie waaraan zij tijdens de vervolging heeft geleden, vindt geen steun in de beschikbare medische gegevens waarin een langdurig patroon van darmklachten niet is beschreven.
Omdat de Raad de beschikbare medische gegevens voldoende acht om dit geding te beslissen, ziet hij geen aanleiding eiseres aan een nader medisch onderzoek te doen onderwerpen.
Voorts levert hetgeen eiseres heeft gesteld over haar onbekendheid met de invoering van de Wet, wat daarvan verder is, geen grond op voor vernietiging van het bestreden besluit. In het systeem van de Wet, waarvan artikel 30 de kern vormt, is degene die meent aanspraken aan de Wet te kunnen ontlenen, verantwoordelijk voor het doen van een aanvraag. Verweerster was dan ook gehouden uit te gaan van de aanvraag die eiseres in juni 2002 heeft ingediend.
Het beroep van eiseres moet dan ook ongegrond worden verklaard.
De Raad, die geen termen aanwezig acht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten, beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. G.L.M.J. Stevens als voorzitter en mr. J.G. Treffers en mr. C.P.J. Goorden als leden, in tegenwoordigheid van A. de Gooijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2004.
(get.) G.L.M.J. Stevens.
(get.) A. de Gooijer.