ECLI:NL:CRVB:2004:AR4664
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- G.J.H. Doornewaard
- M.C. Bruning
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van de uitspraak over de WAO-uitkering en de geschiktheid voor geduide functies
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 13 oktober 2004, gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant had eerder een WAO-uitkering ontvangen, maar deze was vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25%. De rechtbank had in haar uitspraak geoordeeld dat zowel de medische als de arbeidskundige component van het bestreden besluit op goede gronden berustte. Appellant was van mening dat hij niet in staat was om de geduide functies uit te oefenen en had hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft de zaak op 1 september 2004 behandeld, waarbij appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. drs. A.H.J. de Kort, en gedaagde door mr. W.M.J. Evers van het Uwv. De Raad heeft de argumenten van appellant en de medische gegevens zorgvuldig overwogen. De rechtbank had geconcludeerd dat er bij appellant geen objectiveerbare medische beperkingen waren en dat hij in staat moest worden geacht de geduide functies uit te oefenen. De Raad heeft deze conclusie onderschreven en vastgesteld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de regel rechtvaardigden.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en houdt in dat appellant geen recht heeft op herziening van zijn WAO-uitkering.