ECLI:NL:CRVB:2004:AR4476

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/4328 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake bijzondere bijstand voor woninginrichting

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin haar aanvraag voor bijzondere bijstand ter voorziening in de kosten van haar verhuizing naar een verzorgingstehuis was afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellante, geboren in 1911, op 6 december 1999 een aanvraag indiende voor bijzondere bijstand. De gemeente Amsterdam heeft deze aanvraag op 22 februari 2000 afgewezen, met de reden dat appellante een lening kon aanvragen bij Crediam. Na een aantal juridische stappen, waaronder een uitspraak van de rechtbank op 11 juni 2001 die de afwijzing vernietigde, heeft de gemeente op 6 augustus 2002 het bezwaar tegen de eerdere afwijzing gegrond verklaard en bijstand verleend voor de kosten van woninginrichting tot een bedrag van f 5.267,60 in de vorm van een gift.

Tijdens de zitting op 7 september 2004 is appellante niet verschenen, terwijl de gemeente zich liet vertegenwoordigen door mr. F.H.W. Fris. De Raad heeft geconcludeerd dat er geen procesbelang is voor appellante bij de beslissing omtrent het hoger beroep, aangezien de gemeente inmiddels aan haar verzoek had voldaan. Hierdoor werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de proceskosten te veroordelen.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedaan op 19 oktober 2004, bevestigt dat de eerdere beslissingen van de rechtbank en de gemeente in overeenstemming waren met de wet en dat appellante geen recht had op verdere rechtsgang.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
02/4328 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, gedaagde.
I.ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 juli 2002, reg.nr. 01/4359 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 7 september 2004, waar appellante niet is verschenen, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. F.H.W. Fris, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante, geboren in 1911, heeft op 6 december 1999 verzocht om bijzondere bijstand ter voorziening in de kosten die zij moet maken in verband met haar verhuizing naar een appartement in een verzorgingstehuis. Bij besluit van 22 februari 2000 heeft gedaagde deze aanvraag wat betreft de kosten van stoffering afgewezen op de grond dat appellante een lening kan aanvragen bij Crediam.
Bij besluit van 8 september 2000, voorzover van belang, heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 22 februari 2000 ongegrond verklaard op de grond dat appellante de kosten van woninginrichting kan voldoen uit het vermogen waarover zij ten tijde van de aanvraag beschikte, te weten een bedrag van f 9.691,80.
Bij uitspraak van 11 juni 2001 heeft de rechtbank - met bepaling omtrent het griffierecht - het beroep tegen het besluit van 8 september 2000 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd, en gedaagde opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van haar uitspraak. De rechtbank is van oordeel dat gedaagde bij de beoordeling van de aanvraag van appellante om bijzondere bijstand in de kosten van woninginrichting ten onrechte rekening heeft gehouden met het bescheiden vermogen van appellante, dat deze aanvraag ten onrechte op die grond is afgewezen en dat het bestreden besluit in strijd is met de wet.
Bij uitspraak van 11 september 2001 heeft de president van de Raad de uitspraak van 11 juni 2001 bevestigd.
Bij besluit van 30 oktober 2001 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van
22 februari 2000 deels gegrond verklaard en dit besluit herzien in die zin dat aan appellante bijstand wordt verleend voor de kosten van woninginrichting tot een bedrag van f 5.267,60 in de vorm van een geldlening.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepaling omtrent het griffierecht - het beroep tegen het besluit van 30 oktober 2001 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en gedaagde opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van haar uitspraak. De rechtbank is van oordeel dat gedaagde in strijd met het door hem gehanteerde beleid zonder nadere motivering aan appellante de onderhavige bijstand in de vorm van een geldlening heeft verleend.
Bij besluit van 6 augustus 2002 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 22 februari 2000 gegrond verklaard en het besluit van 30 oktober 2001 herzien in die zin dat aan appellante bijstand wordt verleend voor de kosten van woninginrichting tot een bedrag van f 5.267,60 in de vorm van een gift.
Gelet hierop en op de door appellante gegeven reactie op dit gewijzigde standpunt is de Raad van oordeel dat gedaagde volledig tegemoet is gekomen aan het hoger beroep.
Hierbij merkt de Raad nog op dat de grieven van appellante met name nog zien op zaken, die geen onderdeel uitmaken van het in geding zijnde besluit.
Nu de Raad niet is gebleken dat appellante een procesbelang heeft bij de beslissing omtrent het hoger beroep, wordt appellante in haar hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door mr. A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van mr. I.D. Veldman als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2004.
(get.) A.B.J. van der Ham
(get.) I.D. Veldman
FB/20/9
JK5104