ECLI:NL:CRVB:2004:AR4451
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.M. van der Kade
- T.L. de Vries
- H.J. Simon
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en beëindiging van toeslag ingevolge de Toeslagenwet
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering en de beëindiging van de toeslag op basis van de Toeslagenwet voor appellante, die in Turkije woont. Appellante heeft haar werkzaamheden als inpakster in 1981 gestaakt vanwege psychische klachten en heeft sindsdien een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangen. In 1998 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) haar uitkering met terugwerkende kracht ingetrokken, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de medische gegevens van de artsen Demirici, Isiten en Sarp voldoende basis vormden voor de beoordeling van de belastbaarheid van appellante. De Raad concludeerde dat de door appellante overgelegde medische stukken geen nieuw licht op de zaak wierpen, aangezien deze dateren uit een periode na de datum in geding. De Raad was van mening dat de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige wel degelijk overleg hebben gevoerd over de markeringen voor de functies die appellante kon vervullen.
De Raad bevestigde dat de functies hulplederbewerker en samensteller geschikt waren voor appellante, ondanks de bezwaren van haar gemachtigde. De Raad concludeerde dat de belasting van deze functies binnen de voor appellante geldende belastbaarheid viel. De uitspraak van de rechtbank werd derhalve bevestigd, en de Raad oordeelde dat de intrekking van de uitkering en de beëindiging van de toeslag terecht waren.