ECLI:NL:CRVB:2004:AR4424

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/4153 ALGEM
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Privaatrechtelijke dienstbetrekking en gezag in de relatie tussen appellante en betrokkene

In deze zaak gaat het om de vraag of betrokkene vanaf 1 januari 1999 onder het gezag van appellante werkzaam is geweest. Appellante, vertegenwoordigd door mr. C.W.B.M. Wouters, heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Middelburg, die op 26 juni 2002 werd gewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld na een looncontrole door gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, die medio 2000 een onderzoek instelde naar de verzekeringsplicht van betrokkene. Betrokkene was voorheen directeur en aandeelhouder van appellante, maar is per 1 januari 1999 teruggetreden als statutair directeur en heeft zijn aandelen verkocht. Hij heeft zijn arbeidstijd verminderd en een nieuwe samenwerkingsovereenkomst gesloten met appellante.

De Raad heeft vastgesteld dat betrokkene, ondanks zijn terugtreden als directeur, nog steeds werkzaamheden verrichtte die essentieel waren voor de bedrijfsvoering van appellante. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat betrokkene in een privaatrechtelijke dienstbetrekking werkzaam was, en het beroep van appellante op het gelijkheids- en vertrouwensbeginsel verworpen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de werkzaamheden van betrokkene onder het gezag van appellante vielen, wat betekent dat de verzekeringsplicht van toepassing is. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan in aanwezigheid van de griffier M. Renden en is openbaar uitgesproken op 21 oktober 2004.

Uitspraak

02/4153 ALGEM
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. C.W.B.M. Wouters, belastingadviseur te Meliskerke, op bij aanvullend beroepschrift ingediende gronden hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen onder kenmerk 01/707 door de rechtbank Middelburg op 26 juni 2002 gewezen uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 9 september 2004, waar voor appellante is verschenen
mr. Wouters, voornoemd, en waar voor gedaagde is verschenen mr. R. Hofland, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
Naar aanleiding van een bij appellante gehouden looncontrole, heeft gedaagde medio 2000 een onderzoek ingesteld naar het al dan niet bestaan van verzekeringsplicht voor de door [naam betrokkene] (betrokkene) voor appellante verrichte werkzaamheden. Betrokkene was lange tijd (middellijk) directeur en aandeelhouder van appellante. Hij gaf leiding aan de medewerkers en deed acquisitie met als specialisme de monumentenzorg in Zuidwest Nederland; het accent was daarbij in de loop van de tijd verschoven van de architectuur naar het algemene management.
Met ingang van 1 januari 1999 is betrokkene teruggetreden als statutair directeur. Hij heeft tevens zijn aandelen in appellante verkocht en zijn arbeidstijd tot de helft teruggebracht. Er is een nieuwe samenwerkingsovereenkomst voor de duur van drie jaar gesloten tussen (de management-B.V. van) betrokkene en appellante, waarin voor de inhoud van de werkzaamheden wordt verwezen naar de beschrijving van de functie Projectstedebouwkundige II. Volgens die beschrijving ontvangt betrokkene leiding van de directie en is hij gebonden aan interne en externe voorschriften. De door betrokkene uitgevoerde projecten vormen een wezenlijk onderdeel van de bedrijfsvoering van appellante en zijn ingebed in het organisatorisch verband daarvan. De acquisitie en het relatienetwerkbeheer in handen van betrokkene zijn voor appellante van essentiële betekenis.
Bij brief van 21 september 2000 heeft gedaagde aan appellante te kennen gegeven van oordeel te zijn dat betrokkene vanaf 1 januari 1999 zijn werkzaamheden voor appellante verricht in een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Het daartegen gerichte bezwaar heeft appellante bij het bestreden besluit van 29 oktober 2001 ongegrond verklaard.
Met de rechtbank stelt de Raad vast dat het geschil tussen partijen zich toespitst op de vraag of betrokkene vanaf 1 januari 1999 onder het gezag van appellante werkzaam is geweest. Deze vraag heeft de rechtbank terecht en op goede gronden bevestigend beantwoord. Ook heeft de rechtbank naar het oordeel van de Raad het beroep van appellante op het gelijkheids- en vertrouwensbeginsel met een deugdelijke motivering verworpen; het beroep op de op automatiserings- deskundigen en interimmanagers ziende besluiten van 23 augustus 2000, respectievelijk 30 september 1998 gaat immers niet op, nu betrokkene tot een andere beroepsgroep behoort.
De aangevallen uitspraak komt daarom voor bevestiging in aanmerking.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Gegeven door mr. R.C. Schoemaker als voorzitter en mr. G. van der Wiel en mr. R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2004.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) M. Renden.