ECLI:NL:CRVB:2004:AR4410

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/4261 ZW (V)+ 4264 ZW + 4265 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring van hoger beroep wegens overschrijding van de beroepstermijn

In deze zaak gaat het om een verzet tegen de niet-ontvankelijkverklaring van een hoger beroep door de Centrale Raad van Beroep. De uitspraak van de Raad, gedateerd 24 maart 2004, verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk omdat de beroepstermijn was overschreden. De opposant, die tijdig verzet heeft aangetekend, betoogde dat het beroepschrift tijdig was ingediend, omdat de termijn volgens hem pas begon te lopen op 2 juli 2002, de dag na de verzending van de uitspraak van de rechtbank op 1 juli 2002. Het beroepschrift was echter op 13 augustus 2002 ter griffie ontvangen, wat de Raad als een overschrijding van de termijn beschouwde.

De Raad overwoog dat een beroepschrift tijdig is ingediend als het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post geldt dat het beroepschrift tijdig is als het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. De Raad concludeerde dat de termijn voor het indienen van het hoger beroep op 12 augustus 2002 was geëindigd, en dat het beroepschrift op 13 augustus 2002 dus te laat was ingediend.

De opposant voerde aan dat hij in de uitspraak van de rechtbank Zutphen was gewezen op de mogelijkheid om het beroepschrift binnen de beroepstermijn in te dienen. De Raad oordeelde echter dat de argumenten van de opposant niet voldoende waren om te concluderen dat het beroepschrift tijdig was ingediend. De Raad verklaarde het verzet ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 oktober 2004.

Uitspraak

02/4261 ZW + 4264 ZW + 4265 ZW
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gedingen tussen:
[opposant], wonende te [woonplaats], opposant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, geopposeerde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Opposant heeft hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Zutphen op
1 juli 2002, nrs. 01/13 ZW 06, 01/1036 ZW 06 en 01/1380 ZW 06, tussen partijen gegeven uitspraak.
Bij uitspraak van 24 maart 2004, welke op 1 april 2004 aan partijen is verzonden, heeft de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn.
Opposant is tijdig van die uitspraak in verzet gekomen en heeft in het verzetschrift de gronden aangevoerd waarop het verzet berust.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad, gehouden op
27 augustus 2004, waar beide partijen -geopposeerde met voorafgaand bericht- zich niet hebben laten vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
Volgens artikel 6:24, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van die wet geldt het volgende.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn gaat in op de dag na die waarop de aangevallen uitspraak door middel van -onder andere- toezending van een afschrift aan partijen is bekendgemaakt.
Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
De uitspraak van de rechtbank is op 1 juli 2002 aan partijen verzonden, waardoor de termijn voor het instellen van hoger beroep op 2 juli 2002 is aangevangen en derhalve op 12 augustus 2002 is geëindigd. Het beroepschrift is per fax op 13 augustus 2002 ter griffie van de Raad ontvangen, waardoor voormelde termijn is overschreden.
Bij schrijven van 18 februari 2004 is aan opposant gevraagd naar de reden van de termijnoverschrijding. Opposant heeft daarop bij brief van 25 februari 2004 geantwoord dat de beroepstermijn van zes weken zijns inziens is gaan lopen op
2 juli 2002 en derhalve is geëindigd op 13 augustus 2002. Opposant verwijst hierbij tevens naar de website van de Raad.
Vervolgens heeft de Raad bij uitspraak van 24 maart 2004 het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn.
In het verzetschrift verwijst opposant wederom naar de website van de Raad en de Algemene wet bestuursrecht waarin aangegeven staat dat de zes wekentermijn gaat lopen 1 dag na de verzending van de uitspraak aan partijen. Aangezien de uitspraak op 1 juli 2002 is verzonden gaat de termijn in op 2 juli 2002. Opposant is dan ook van mening dat het beroepschrift, dat op 13 augustus 2002 ter griffie van de Raad is ontvangen, binnen de zes wekentermijn, gerekend vanaf 2 juli 2002 en dus tijdig, is ingediend.
Hetgeen door opposant is aangevoerd kan niet leiden tot het oordeel dat het beroepschrift tijdig is ingediend. Evenmin vindt de Raad daarin grond te oordelen dat opposant niet in verzuim is geweest.
De Raad merkt hierbij nog op dat opposant in de uitspraak van de rechtbank Zutphen duidelijk is gewezen op de mogelijkheid om het beroepschrift binnen de beroepstermijn van zes weken bij de Raad in te dienen.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. M.M. van der Kade als voorzitter en mr. T.L. de Vries en mr. H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van C. Molle als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2004.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) C. Molle.
RG