ECLI:NL:CRVB:2004:AR4408
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.M. van der Kade
- C. Molle
- T.L. de Vries
- H.J. Simon
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en afwijzing aanvraag Wet BIA
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen de beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De intrekking vond plaats per 1 september 1999, na een besluit van 16 februari 1999. Appellante betwistte de intrekking en voerde aan dat haar beperkingen niet goed waren ingeschat. De Raad heeft vastgesteld dat de belastbaarheid van appellante zorgvuldig is vastgesteld, onder andere door onderzoek in Spanje en door een neuroloog. De Raad concludeert dat appellante minder dan 15% arbeidsongeschikt is en dat de intrekking van de uitkering terecht is.
Daarnaast heeft appellante een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Tijdelijke Wet beperking inkomengevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria (Wet BIA), welke aanvraag niet in behandeling is genomen. De Raad oordeelt dat de Wet BIA moet worden aangemerkt als een werkloosheidsuitkering, waardoor het beroep op artikel 10 van de EG-Verordening 1408/71 niet kan slagen. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst de grieven van appellante af.
De uitspraak is gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 8 oktober 2004, waarbij de Raad de aangevallen uitspraak bevestigt. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskosten worden toegewezen. De zaak is behandeld op 27 augustus 2004, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. C.A.J. de Roy van Zuydewijn, en gedaagde door mr. J.B. van der Horst.