ECLI:NL:CRVB:2004:AR4209

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/4517 AAW/WAO + 02/4518 AAW/WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering onverschuldigd betaalde AAW/WAO-uitkeringen in verband met inkomsten uit arbeid

In deze zaak gaat het om de terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkeringen op basis van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) in verband met inkomsten uit arbeid. Appellant, die sinds 23 december 1987 een uitkering op basis van de AAW en WAO ontving, heeft in de periode van 1 maart 1994 tot 1 april 1995 werkzaamheden verricht voor Resort International en Solux International, zonder dit te melden aan de gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld na hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar, die eerder de beroepen tegen de besluiten van het Uwv ongegrond had verklaard. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv de inkomsten van appellant op basis van een rapport van het Bureau Financiële Recherche heeft berekend, waarbij appellant geen deugdelijke administratie heeft bijgehouden.

De Raad oordeelt dat de schatting van de inkomsten door het Uwv aanvaardbaar is, gezien het ontbreken van concrete gegevens van appellant. Appellant heeft niet kunnen aantonen dat de vastgestelde bedragen voor andere doeleinden zijn aangewend. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak en oordeelt dat er geen aanleiding is om deze niet in stand te laten.

Uitspraak

02/4517 AAW/WAO + 02/4518 AAW/WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverszekeringen, gedaagde.
I.ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 16 maart 1999 (hierna: bestreden besluit 1) heeft gedaagde het bezwaar van appellant tegen het besluit van gedaagde van 23 mei 1997 in zoverre gegrond verklaard, dat het in aanmerking te nemen bedrag aan inkomsten uit arbeid is herzien tot fl. 186,29 per dag. Voor het overige is het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 19 oktober 2001 (hierna bestreden besluit 2) heeft gedaagde op het bezwaar van appellant tegen het besluit van 26 oktober 1999 in die zin beslist dat ook, de aan hem onverschuldigd betaalde uitkering ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) in verband met inkomsten uit arbeid over de periode van 1 maart 1994 tot 1 april 1995 wordt teruggevorderd.
De rechtbank Alkmaar heeft de beroepen tegen beide bestreden besluiten bij uitspraak van 16 juli 2002, reg.nrs.: AWB 99/796 AAWAO en AWB 01/1940 AAWAO, ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. W. Searle, advocaat te Hoorn, op bij aanvullend beroepschrift aangegeven gronden tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 24 augustus 2004 waar appellant en zijn gemachtigde, met voorafgaand bericht, niet zijn verschenen en waar voor gedaagde is verschenen mr. A.E.M. Kuppens, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Het geding concentreert zich op de vraag of gedaagde terecht heeft besloten uitkering aan appellant ingevolge de AAW en WAO met ingang van 1 maart 1994 niet uit te betalen in verband met door appellant ontvangen inkomsten uit arbeid en de over de periode van 1 maart 1994 tot 1 april 1995 aan appellant betaalde uitkering terug te vorderen.
Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellant is met ingang van 23 december 1987 een uitkering ingevolge de AAW en de WAO toegekend, berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 80 tot 100%.
Vanaf maart 1994 is appellant werkzaam geweest als bestuurder van Europlus Beheer Inc., handelend onder de naam Resort International. Deze onderneming hield zich bezig met de verkoop van vouchers aan KLM-personeelsleden, die recht op verblijf gaven in vakantieresorts. De werkzaamheden van Resort International zijn per 1 januari 1995 voortgezet door Stuwa BV, handelend onder de naam Solux International, evenals Resort International gevestigd op het huisadres van appellant.
Appellant heeft gedaagde niet van zijn inkomsten uit de activiteiten voor Resort International en Stuwa BV op de hoogte gesteld.
Na aangiften van oplichting door appellant heeft de politie een strafrechtelijk onderzoek ingesteld. Onder meer de administratie van Resort International is hierbij in beslaggenomen en onderzocht door het Bureau Financiële Recherche van de Regiopolitie Noord-Holland Noord.
Blijkens het rapport van 11 augustus 1997 gemaakt door genoemd bureau is op basis van de bankafschriften van Resort International, de overige in beslag genomen administratie en een bij appellant aangetroffen computerbestand een berekening gemaakt van de inkomsten en uitgaven van Resort International. Hierbij bleek dat appellant privé-opnamen heeft gedaan en bleken contante opnamen niet administratief onderbouwd te zijn.
Op basis van het gemaakte overzicht heeft het Bureau Financiële Recherche berekend dat het verschil tussen inkomsten en zakelijke uitgaven fl. 136.647,27 bedraagt. Dit bedrag is aangemerkt als winst van Resort International en inkomsten uit activiteiten voor Solux International en daarmee als inkomsten uit arbeid van appellant over de periode van 1 maart 1994 tot
1 april 1995 (besluit van 23 mei 1997).
In het bestreden besluit 1 heeft gedaagde dit bedrag gecorrigeerd door op dit bedrag de boekingen aan JPC Communications - een eerdere onderneming van appellant - in mindering te brengen, zodat een bedrag resteert van fl. 59.042,02.
Appellant heeft zowel in beroep als in hoger beroep aangevoerd dat dit bedrag niet juist is vastgesteld.
De Raad stelt vast dat niet in geschil is dat appellant werkzaamheden heeft verricht voor Resort International en Solux International. Ook is niet in geschil dat van diverse uitgaven ten laste van Resort International een deugdelijke administratie ontbreekt.
Gedaagde heeft op basis van de berekening van het Bureau Financiële Recherche de inkomsten van appellant vastgesteld. Ter zake heeft gedaagde in eerste aanleg op verzoek van de rechtbank nadere gegevens overgelegd. Appellant heeft hiertegen in eerste aanleg enkel ingebracht dat gedaagde zorgvuldiger moet aangeven welke inkomsten hij privé heeft genoten. Ook heeft hij aangevoerd dat een van de bedragen een borgsom betreft.
Appellant heeft zijn stellingen niet met nadere gegevens of stukken onderbouwd.
In hoger beroep herhaalt appellant zijn stelling, zo begrijpt de Raad, dat gedaagde preciezer moet bewijzen welke inkomsten appellant heeft genoten.
Zoals de Raad herhaaldelijk heeft geoordeeld is de methode van gedaagde, waarin de inkomsten van appellant schattenderwijs zijn vastgesteld aanvaardbaar in een situatie waarin appellant geen deugdelijke administratie heeft bijgehouden. Het ontbreken van meer concrete, verifieerbare gegevens voor de berekening van appellants inkomen ligt in deze omstandigheden in de risicosfeer van laatstgenoemde.
Het is aan appellant om aannemelijk te maken dat het bedrag voor andere dan privédoeleinden is aangewend. De Raad moet vaststellen dat appellant daarin niet geslaagd is.
Met betrekking tot de terugvordering verenigt de Raad zich geheel met hetgeen in de aangevallen uitspraak is overwogen.
Het vorenoverwogene betekent dat er geen aanleiding is om de aangevallen uitspraak niet in stand te laten.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslist wordt dan ook als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J.W. Schuttel als voorzitter en mr. C.W.J. Schoor en mr. F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E.M.J. Hetharie als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2004.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.