ECLI:NL:CRVB:2004:AR4201
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- D.J. van der Vos
- M.C. Bruning
- Rechtspraak.nl
Toekenning van ziekengeld na bevalling en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 29 september 2004, staat de toekenning van ziekengeld aan een gedaagde centraal, die na haar bevalling op 28 september 2000 ziek werd gemeld. De gedaagde had zich per 28 maart 2000 ziekgemeld vanwege zwangerschapsklachten en ontving aansluitend een uitkering op basis van artikel 29a van de Ziektewet. Op 22 maart 2001 werd zij door een verzekeringsarts beoordeeld, die concludeerde dat haar klachten van vermoeidheid en concentratiestoornissen niet het gevolg waren van de zwangerschap of bevalling, maar eerder voortkwamen uit haar privé-situatie, waaronder de zorg voor twee jonge kinderen en de ziekte van haar echtgenoot. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van de gedaagde gegrond verklaard en het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vernietigd, waarna het Uwv in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een oorzakelijk verband tussen de arbeidsongeschiktheid van de gedaagde en de bevalling na 23 maart 2001. De Raad oordeelde dat de deskundige rapporten voldoende onderbouwd waren en dat de bijkomende factoren in de privé-situatie van de gedaagde niet afdoen aan de conclusie dat de zwangerschap of bevalling niet de oorzaak was van haar arbeidsongeschiktheid. De Raad veroordeelde het Uwv tot betaling van de proceskosten van de gedaagde, die werden begroot op € 322,-. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van de oorzaken van arbeidsongeschiktheid in relatie tot zwangerschapsgerelateerde klachten.