ECLI:NL:CRVB:2004:AR3667
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.C.F. Talman
- J.Th. Wolleswinkel
- K. Zeilemaker
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van onverschuldigd betaalde BWOO-uitkering en matiging van het terugvorderingsbedrag
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, die haar beroep ongegrond had verklaard. De zaak betreft de terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkeringen op grond van het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekspersoneel (BWOO). Appellante ontving vanaf 1 augustus 1994 een werkloosheidsuitkering en vanaf 21 mei 1997 een ziekte-uitkering. In 1998 werd vastgesteld dat appellante ten onrechte zowel een werkloosheids- als een ziekte-uitkering had ontvangen, wat leidde tot een terugvordering van een bedrag van f 5.059,94 (thans € 2.296,10) door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Tijdens de zitting op 2 september 2004 heeft appellante erkend dat zij indertijd op de hoogte was van de onterecht ontvangen uitkeringen, maar stelde zij dat het terugvorderingsbedrag gematigd diende te worden. De Centrale Raad van Beroep heeft in haar uitspraak op 7 oktober 2004 geoordeeld dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om de proceskosten te vergoeden. De Raad concludeerde dat de Minister in redelijkheid had kunnen weigeren om het terugvorderingsbedrag te matigen, aangezien er een bereidheid was om aantoonbare schade te vergoeden.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van appellanten in het geval van onterecht ontvangen uitkeringen en de mogelijkheden voor terugvordering door de overheid. De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarmee de beslissing van de Minister om het terugvorderingsbedrag niet te matigen werd ondersteund.