ECLI:NL:CRVB:2004:AR3604

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/4293 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoek om bijzondere bijstand voor verhuizing en woninginrichting

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. J.J.M. van Asten, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, die op 4 juli 2002 het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven ongegrond had verklaard. Het College had op 7 november 2000 de aanvraag van appellante voor bijzondere bijstand in de kosten van verhuizing, eerste huur, waarborg, opknapkosten en woninginrichting afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het ontbreken van bijzondere omstandigheden die de verhuizing noodzakelijk maakten.

Tijdens de zitting op 24 augustus 2004 heeft appellante haar standpunt toegelicht, bijgestaan door mr. N.C.A. Boots. Gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. J. Martens. De Raad voor de Rechtspraak heeft vastgesteld dat de voornaamste reden voor de verhuizing lag in een conflictueuze situatie met buren, maar dat appellante dit niet voldoende had onderbouwd met objectieve gegevens, zoals recente aangiften bij de politie of een schriftelijk advies van de wijkagent. De Raad concludeerde dat de informatie uit het politiedossier niet voldoende was om de noodzaak van de verhuizing te onderbouwen, aangezien de laatste melding dateerde van juli 1998 en de verhuizing in februari 2001 had plaatsgevonden.

De Raad oordeelde verder dat het achterstallig onderhoud van de woning niet als noodzakelijke kosten kon worden aangemerkt, omdat appellante niet had aangetoond dat zij vóór eind 1999 had aangedrongen op het herstel van dit onderhoud. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van griffier L. Jörg, op 5 oktober 2004.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
02/4293 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. J.J.M. van Asten, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 4 juli 2002, reg.nr. 01/1426 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante zijn nadere stukken ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 24 augustus 2004, waar appellante in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. N.C.A. Boots, advocaat te Eindhoven, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. J. Martens, werkzaam bij de gemeente Eindhoven.
II. MOTIVERING
Gedaagde heeft bij besluit van 7 november 2000 de aanvraag van appellante om bijzondere bijstand in de kosten van verhuizing, eerste huur en waarborg, opknapkosten en woninginrichting met toepassing van artikel 39, eerste lid (oud), van de Algemene bijstandswet (Abw) afgewezen op de grond dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die aannemelijk maken dat appellante noodzakelijkerwijs heeft moeten verhuizen van de [adres 1] te [woonplaats] naar de [adres 2] te [woonplaats]. Het tegen het besluit van 7 november 2000 gemaakte bezwaar heeft gedaagde bij besluit van 1 mei 2001 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 1 mei 2001 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad stelt aan de hand van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting vast dat, anders dan appellante eerder heeft betoogd, de voornaamste reden tot verhuizing gelegen was in de conflictueuze situatie tussen appellante en haar buren en buurtgenoten aan de Daguerrestraat.
De Raad heeft echter in hetgeen door en namens appellante is aangevoerd geen aanleiding gevonden om de aangevallen uitspraak voor onjuist te houden. Daartoe overweegt de Raad dat appellante, ofschoon zij stelt door haar toenmalige buren en buurtgenoten aan de Daguerrestraat te zijn bedreigd, dit niet met objectieve en verifieerbare gegevens zoals recente aangifte(n) bij de politie of bijvoorbeeld een schriftelijk verhuisadvies van de wijkagent heeft onderbouwd of aannemelijk heeft gemaakt. Appellante heeft weliswaar informatie uit haar politiedossier overgelegd doch hieruit blijkt niet van tegen haar gerichte bedreigingen terwijl de laatste melding dateert van juli 1998 en de feitelijke verhuizing heeft plaatsgevonden in februari 2001. Met betrekking tot het gemelde achterstallig onderhoud van de woning aan de [adres 1] is de Raad evenals de rechtbank van oordeel dat het vonnis van de Kantonrechter te Eindhoven van 9 oktober 1997 voldoende mogelijkheden bood om van de woningstichting HHvL het achterstallige onderhoud (in rechte) af te dwingen. Niet gebleken is dat appellante vóór eind 1999 heeft aangedrongen op het ongedaan maken van achterstallig onderhoud. Dit betekent dat de onderhavige kosten ook naar het oordeel van de Raad niet als noodzakelijke kosten, bedoeld in artikel 39, eerste lid, (oud) van de Abw, zijn aan te merken.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet, ten slotte, geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van L. Jörg, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2004.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) L. Jörg.
BvW
318