ECLI:NL:CRVB:2004:AR3485

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/3772 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van kosten van medicijnen en dieet door burger-oorlogsslachtoffer

In deze zaak heeft eiseres, erkend als burger-oorlogsslachtoffer, een verzoek ingediend om in aanmerking te komen voor een vergoeding van kosten van medicijnen en een dieet. Dit verzoek is door de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad afgewezen, met uitzondering van de kosten voor het medicijn Arsenicum Album. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, vertegenwoordigd door mr. T.H. Boross. De Raad heeft de zaak behandeld op 19 augustus 2004, waarbij eiseres in persoon aanwezig was en bijgestaan door haar gemachtigde. De verweerster heeft haar standpunt verdedigd, waarbij zij stelde dat de lichamelijke klachten van eiseres niet in causaal verband kunnen worden gebracht met haar oorlogservaringen.

De Raad heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiseres het karakter heeft van een verzoek om herziening van een eerder besluit. Volgens de wet heeft de verweerster de bevoegdheid om van een eerder standpunt terug te komen, maar als zij dit niet doet, kan de rechter dit niet toetsen als een oorspronkelijk besluit. De Raad heeft geconcludeerd dat eiseres geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die aanleiding zouden geven om het eerdere standpunt te herzien. De Raad heeft de argumenten van eiseres, dat haar lichamelijke klachten in verband staan met haar psychische klachten en oorlogservaringen, niet overtuigend geacht.

Uiteindelijk heeft de Raad het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen termen aanwezig geacht om verweerster te veroordelen tot vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 30 september 2004, met mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. F.J.L. Pennings als leden.

Uitspraak

03/3772 WUBO
U I T S P R A A K
in het geding tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 10 juli 2003, kenmerk JZ/I/70/2003/426, heeft verweerster ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dit besluit heeft mr. T.H. Boross, rechtshulpverlener te Spijkenisse, namens eiseres bij de Raad beroep ingesteld. In het beroepschrift (met bijlagen) is uiteengezet waarom eiseres het met het bestreden besluit niet eens is.
Verweerster heeft een verweerschrift ingezonden.
De gemachtigde van eiseres heeft de Raad daarna een aanvullend beroepschrift doen toekomen. Verweerster heeft daarop desgevraagd gereageerd. Vervolgens is nog door de gemachtigde van eiseres een schriftelijke reactie ingezonden.
Nadien hebben eiseres en haar gemachtigde nadere stukken ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 19 augustus 2004, waar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Boross voornoemd, en waar verweerster zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. M.S.K. van Gammeren, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 18 januari 1993 heeft verweerster eiseres op grond van psychische invaliditeit erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet. Tevens is eiseres bij dat besluit in aanmerking gebracht voor een toeslag op grond van artikel 19 van de Wet, alsmede voor een periodieke uitkering op grond van artikel 7, sub a, van de Wet.
Daarbij heeft verweerster ten aanzien van de bij eiseres bestaande lichamelijke klachten, waaronder huidklachten en artroseklachten, vastgesteld dat geen verband kan worden gelegd tussen die klachten en de geverifieerde oorlogservaringen van eiseres. Bij besluit van 27 november 1997, zoals gehandhaafd bij besluit van 30 juni 1999, heeft verweerster een besluit genomen inhoudende dat niet kan worden aanvaard dat de ME-klachten en candida-infecties van eiseres in causaal verband met haar oorlogservaringen staan. Genoemde besluiten zijn in rechte onaantastbaar geworden.
In november 2001 heeft eiseres zich tot verweerster gewend met het verzoek om in aanmerking te komen voor een vergoeding van of tegemoetkoming in de kosten van medicijnen en een dieet.
Bij besluit van 25 juli 2002, zoals na daartegen ingediend bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit, heeft verweerster dat verzoek afgewezen, met uitzondering van het gedeelte dat betrekking heeft op de kosten van het medicijn Arsenicum Album. In het bestreden besluit is daartoe overwogen dat de medicijnen en het dieet waarvoor een voorziening is geweigerd niet zijn geïndiceerd op grond van de psychische oorlogs-invaliditeit van eiseres. Voorts is daarin overwogen dat er geen aanleiding is voor herziening van het eerder ingenomen standpunt dat alleen de psychische klachten van eiseres in causaal verband staan met het oorlogsgeweld op basis waarvan zij is erkend als burger-oorlogsslachtoffer.
Eiseres heeft in beroep de juistheid van deze overwegingen betwist en gedocumenteerd naar voren gebracht dat haar lichamelijke klachten niet los kunnen worden gezien van haar psychische klachten, en dat hierdoor ook haar lichamelijke klachten in verband staan met haar oorlogservaringen. Zij acht het bestreden besluit voorts niet zorgvuldig voorbereid en niet goed gemotiveerd.
De Raad overweegt het volgende.
De in geding zijnde aanvraag van eiseres uit november 2001 draagt, naar verweerster terecht heeft vastgesteld, het karakter van een verzoek om herziening van het eerder door verweerster ingenomen standpunt dat de lichamelijke klachten van eiseres niet in causaal verband kunnen worden gebracht met haar oorlogservaringen.
Ingevolge artikel 61, derde lid, van de Wet heeft verweerster de bevoegdheid om van een eerder standpunt terug te komen. Indien, zoals in dit geval, verweerster haar eerdere standpunt evenwel handhaaft, kan de rechter die handhaving niet toetsen alsof het een oorspronkelijk besluit betreft. Een dergelijke toetsing verdraagt zich niet met het rechtens verbindende karakter van het eerdere standpunt. De Raad dient in beroep daarom uit te gaan van het eerdere standpunt en zich in beginsel te beperken tot de vraag of er nieuwe feiten of omstandigheden zijn gebleken en zo ja, of verweerster daarin aanleiding had moeten vinden om haar standpunt te herzien.
De Raad stelt allereerst vast dat eiseres de onderhavige aanvraag en haar bezwaar tegen het besluit op de aanvraag niet vergezeld heeft laten gaan van concrete nieuwe feiten met betrekking tot haar lichamelijke ziekten en gebreken die nog niet bij verweerster bekend waren. Daarmee beantwoordt de Raad vorenbedoelde vraag ontkennend. De Raad neemt hierbij in aanmerking dat volgens vaste jurisprudentie een afwijkende zienswijze binnen de geneeskunde over dezelfde aandoening dan wel nieuwe wetenschappelijke inzichten over een bepaalde ziekte of een bepaald gebrek, zoals door eiseres in dit geval naar voren gebracht, in het kader van een verzoek om herziening niet als een nieuw feit of nieuwe omstandigheid kunnen worden aangemerkt.
Verder stelt de Raad vast dat verweersters overeenkomstige conclusie in overeen-stemming is met de aan haar in de primaire en in de bezwaarfase uitgebrachte adviezen van twee van haar geneeskundig adviseurs, de artsen Windels en Maas. De Raad acht het bestreden besluit in dit opzicht dan ook naar behoren voorbereid en gemotiveerd.
Gelet op het voorgaande kan niet worden gezegd dat verweerster niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot haar besluit om niet tot herziening van haar eerdere standpunt over de causaliteit over te gaan.
Het beroep van eiseres dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om verweerster met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van L. Karssenberg als griffier en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2004.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) L. Karssenberg.
HD
24.09