ECLI:NL:CRVB:2004:AR3469

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1203 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake WUV zonder nieuwe feiten of omstandigheden

In deze zaak heeft verzoeker op 10 februari 2004 een verzoek tot herziening ingediend van een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 22 januari 2004, met nummer 03/2770 WUV. Verzoeker heeft zijn verzoek op 11 mei 2004 nader toegelicht. De Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, hierna aangeduid als verweerster, heeft een verweerschrift ingediend. Tijdens de zitting op 19 augustus 2004 is verzoeker in persoon verschenen, bijgestaan door prof. dr. D.J. de Levita, psychiater te Amsterdam, terwijl verweerster werd vertegenwoordigd door mr. M.S.K. van Gammeren, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.

Verzoeker heeft aangevoerd dat hij de uitnodiging voor de zitting van 11 december 2003 niet heeft ontvangen, waardoor hij niet in staat was om zijn standpunt te verdedigen. Daarnaast heeft hij nieuwe wetenschappelijke bevindingen willen inbrengen. De Raad heeft echter vastgesteld dat de uitnodiging correct was geadresseerd en dat de gevolgen van het niet afhalen van het aangetekende schrijven voor rekening van verzoeker komen. Bovendien zijn de nieuwe wetenschappelijke bevindingen niet als nieuwe feiten of omstandigheden aangemerkt, omdat deze reeds bekend waren voor de uitspraak van 22 januari 2004.

De Raad heeft geconcludeerd dat verzoeker niet heeft voldaan aan de vereisten van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en heeft het verzoek om herziening afgewezen. Tevens zijn er geen termen aanwezig geacht voor een vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 30 september 2004, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing hebben genomen in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

04/1203 WUV
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 17 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzoek van:
[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,
om herziening van de uitspraak van de Raad van 22 januari 2004,
nummer 03/2770 WUV.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Verzoeker heeft bij schrijven van 10 februari 2004 om herziening verzocht van bovenvermelde uitspraak, naar welke uitspraak hierbij wordt verwezen.
Bij schrijven van 11 mei 2004 heeft verzoeker zijn verzoek om herziening nader toegelicht.
De Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, in voornoemde uitspraak en hierna aangeduid als verweerster, heeft een verweerschrift ingediend.
Verzoeker heeft de Raad daarna nog diverse stukken toegezonden.
Het verzoek is behandeld ter zitting van de Raad op 19 augustus 2004. Daar is verzoeker in persoon verschenen, vergezeld van prof. dr. D.J. de Levita, psychiater te Amsterdam. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.S.K. van Gammeren, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gelezen in samenhang met artikel 17 van de Beroepswet, kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en,
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
Het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening is niet gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als hiervoor bedoeld, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de betrokken uitspraak te openen.
Verzoeker heeft ten eerste aangevoerd dat hij de uitnodiging voor de zitting van 11 december 2003, welke zitting is voorafgegaan aan de uitspraak van 22 januari 2004 in de zaak met nummer 03/2770 WUV, niet heeft ontvangen. Hij heeft toegelicht dat hij als gevolg daarvan niet op de zitting is verschenen en daardoor niet in de gelegenheid is geweest om zijn standpunt daar te verdedigen. Ten tweede heeft hij aangevoerd dat er nieuwe wetenschappelijke bevindingen zijn die hij op die zitting naar voren had willen brengen.
Verweerster is van opvatting dat er geen reden is het verzoek om herziening te honoreren.
De Raad overweegt het volgende.
Bij aangetekend schrijven van 5 november 2003, blijkens een sticker op de envelop op 6 november 2003 op zijn woonadres aan [adres] te [woonplaats] aangeboden, is verzoeker door de Raad uitgenodigd om aanwezig te zijn bij de zitting van de Raad op 11 december 2003 in de zaak met nummer 03/2770 WUV. Dit schrijven is op 31 december 2003 door de Raad retour ontvangen met op de enveloppe de door PTT Post aangebrachte mededeling “Niet afgehaald”.
Reeds vaker heeft de Raad overwogen dat de gevolgen van het niet afhalen van een aangetekend schrijven op het postkantoor voor rekening van de geadresseerde dienen te blijven, indien de adressering correct is geweest. De Raad stelt vast dat in dit geval de adressering van de uitnodiging juist was. Voorts is de Raad niet gebleken van andere redenen die een te aanvaarden verontschuldiging zouden kunnen vormen voor het in dit geval niet afhalen van de uitnodiging op het postkantoor.
Met betrekking tot nieuwe wetenschappelijke bevindingen waaraan verzoeker refereert, en met betrekking tot het rapport van 8 augustus 2004 van prof. dr. D.J. de Levita dat verzoeker in deze procedure heeft toegezonden, stelt de Raad vast dat daarbij geen feiten of omstandigheden zijn vermeld die niet bij verzoeker of de Raad vóór de uitspraak van 22 januari 2004 bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn. Reeds hierom is niet voldaan aan de in artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Awb gestelde vereisten.
Nu van de zijde van verzoeker ook anderszins geen feiten of omstandigheden zijn ingebracht als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb, op grond waarvan tot herziening kan worden overgegaan, dient het verzoek om herziening te worden afgewezen.
De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Wijst het verzoek om herziening af.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van L. Karssenberg als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 30 september 2004.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) L. Karssenberg.
HD
24.09