ECLI:NL:CRVB:2004:AR3181
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- T. Hoogenboom
- H.G. Rottier
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag WW-uitkering op basis van referte-eis
In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor een WW-uitkering door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellant, die een arbeidsovereenkomst had met BRO Adviseurs BV, heeft zijn aanvraag voor een WW-uitkering ingediend na een periode van ziekte en beëindiging van zijn dienstverband. De aanvraag werd afgewezen omdat appellant niet voldeed aan de referte-eis van artikel 17 van de Werkloosheidswet (WW), die vereist dat in de 39 weken voorafgaand aan de eerste dag van werkloosheid in ten minste 26 weken als werknemer arbeid is verricht. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 11 augustus 2004, waarbij appellant in persoon verscheen en gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. G. Koopman. De Raad overweegt dat de referteperiode loopt van 10 mei 1999 tot 5 februari 2001 en dat appellant in die periode slechts 23 weken arbeid heeft verricht. Appellant stelde dat hij voor zijn officiële indiensttreding op 30 augustus 1999 al werkzaamheden voor BRO had verricht, maar de Raad oordeelt dat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat deze werkzaamheden in het kader van een privaatrechtelijke dienstbetrekking waren. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af.
De Raad concludeert dat er geen termen zijn om proceskosten te vergoeden, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De uitspraak is gedaan door een collegiaal orgaan, met M.A. Hoogeveen als voorzitter en T. Hoogenboom en H.G. Rottier als leden, en is openbaar uitgesproken op 22 september 2004.