ECLI:NL:CRVB:2004:AR2685

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/5543 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke bevordering tot majoor van een kapitein bij de Koninklijke Luchtmacht

In deze zaak gaat het om de tijdelijke bevordering van appellant, een kapitein bij de Koninklijke Luchtmacht, tot majoor tijdens zijn uitzending naar Bosnië. Appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Staatssecretaris van Defensie, dat hem slechts tijdelijk bevorderde, en stelde dat hij recht had op een definitieve bevordering. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, die het bezwaar van appellant ongegrond had verklaard. De Raad constateert dat de tijdelijke bevordering is verleend op basis van een koninklijk besluit en dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand moeten blijven. De Raad oordeelt dat de functie in Sarajevo niet aan appellant is toegewezen, wat een permanente bevordering in de weg staat. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel en wijst de grieven van appellant af, waaronder de stelling dat er sprake is van rechtsongelijkheid ten opzichte van andere militairen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 322,-. Tevens wordt bepaald dat de Staat der Nederlanden het door appellant betaalde griffierecht vergoedt.

Uitspraak

01/5543 MAW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Staatssecretaris van Defensie, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 5 oktober 2001, nr. AWB 01/1198 MAWKLU, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend en heeft desgevraagd nog een nader stuk ingezonden.
Het geding is, gevoegd met het geding geregistreerd onder nummer 01/4882 MAW, behandeld ter zitting van 30 oktober 2003, waar appellant niet is verschenen en gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. J.P.M. Schwillens en mr. A.H. Beijer, beiden werkzaam bij het Ministerie van Defensie. Naar aanleiding van deze behandeling heeft de Raad besloten het onderzoek te heropenen en is een aantal vragen aan gedaagde gesteld.
Namens gedaagde zijn deze vragen schriftelijk beantwoord. Voorts is een verklaring van gedaagde ingediend, inhoudende dat gedaagde het in dit geding bestreden besluit op bezwaar voor zijn rekening neemt.
Het geding is opnieuw, gevoegd met het geding onder nummer 01/4882 MAW, behandeld ter zitting van 12 augustus 2004, waar namens appellant is verschenen
mr. B. Damen, advocaat te Amersfoort. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.P.M. Schwillens, voornoemd.
II. MOTIVERING
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant was kapitein bij de Koninklijke Luchtmacht (KLU) en vervulde de functie van bedrijfsmaatschappelijk werker. In 1999 is appellant uitgezonden naar Bosnië. Gedaagde heeft appellant, daartoe gemachtigd krachtens koninklijk besluit van 27 december 1995, Stb. 1996, 34, bij besluit van 23 maart 1999, met ingang van 2 april 1999 voor de tijd dat hij de functie van bedrijfsmaatschappelijk werker bij het Nationaal Support Element van het HQ SFOR te Sarajevo vervult, tijdelijk bevorderd tot majoor.
1.2. Het namens appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij namens gedaagde genomen besluit van 23 februari 2001 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het namens appellant tegen dit besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit van gedaagde van 23 februari 2001 vernietigd vanwege een onjuiste motivering en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1. Allereerst stelt de Raad vast dat het besluit waarbij appellant tijdelijk is bevorderd tot majoor krachtens machtiging in het eerder vermelde koninklijk besluit is genomen door gedaagde en dat het bestreden besluit op bezwaar namens gedaagde is genomen door de plaatsvervangend Bevelhebber der Luchtstrijdkrachten. Zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen (verwezen wordt naar zijn uitspraak van 21 maart 2002, LJN: AE1344, gepubliceerd in TAR 2002, 108 en MRT 2003, p. 15) verzet de aard van de bevoegdheid en de strekking van de bezwaarprocedure, in het verlengde van het verbod van artikel 10:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zich tegen mandaatverlening als de onderhavige. Reeds om deze reden komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking.
3.2. Nu gedaagde het bestreden besluit hangende de behandeling van het hoger beroep voor zijn rekening heeft genomen, zal de Raad bezien of hij de rechtbank kan volgen in het oordeel dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand moeten blijven.
3.2.1. Namens appellant is in hoger beroep opnieuw als grief aangevoerd dat er ten onrechte een tijdelijke en geen definitieve bevordering heeft plaatsgevonden, omdat appellant is uitgezonden ter vervulling van een functie die als nummer 3409/HZCR voorkomt in de organisatietabel/autorisatiestaat (OTAS) van de Koninklijke Landmacht (KL) en waaraan de rang van majoor verbonden is. Appellant heeft in Sarajevo soortgelijke werkzaamheden verricht als in zijn functie in Nederland, zodat toepassing van artikel 27, vijfde lid, van het Algemeen Militair ambtenarenreglement (AMAR) niet voor de hand lag. Voorts is naar het oordeel van appellant sprake van rechtsongelijkheid omdat aan een kapitein van de KL in dezelfde situatie wel een definitieve bevordering wordt geboden.
3.2.2. Gedaagde heeft, kort samengevat, aangevoerd dat de functie in Sarajevo niet aan appellant is toegewezen, hetgeen permanente bevordering ingevolge artikel 27, vierde lid, van het AMAR in de weg staat. De Bevelhebber der Luchtstrijdkrachten is, gelet op artikel 19, eerste lid, aanhef en onder b, in relatie tot artikel 1, aanhef en onder h, van het AMAR, niet bevoegd een KL-functie toe te wijzen aan een KLU-militair. Gedaagde ziet het verrichten van werkzaamheden tijdens uitzending in het kader van een vredesoperatie als een bijzonder geval als bedoeld in artikel 27, vijfde lid, van het AMAR. Het gewenste optreden in Sarajewo noopte tot toekenning van een hogere rang dan de rang die appellant bekleedde. De oorspronkelijke functie in de rang van kapitein die aan appellant in Nederland was toegewezen heeft appellant gedurende zijn uitzending behouden.
3.2.3. Evenals de rechtbank komt de Raad tot de conclusie dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand moeten blijven en neemt over de gronden waarop de rechtbank tot dat oordeel is gekomen. Ook de Raad stelt vast dat de betreffende KL-functie in Sarajevo niet aan appellant is toegewezen en ook niet kon worden toegewezen omdat de Bevelhebber der Luchtstrijdkrachten daartoe niet bevoegd was. Derhalve is terecht geen toepassing is gegeven aan artikel 27, vierde lid, van het AMAR. De grief van appellant dat het bestreden besluit in strijd komt met het gelijkheidsbeginsel kan de Raad evenmin volgen, nu aan de desbetreffende militairen van de KL in voorkomend geval de functies in Sarajevo wel werden en konden worden toegewezen, in de plaats van de vóór uitzending door hen beklede functies in Nederland.
3.2.4. Nu de stelling dat appellant definitief had moeten worden bevorderd niet kan worden gevolgd, kunnen de overige grieven van appellant onbesproken blijven.
4. Gezien het vorenstaande komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad acht termen aanwezig om gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 322,- aan kosten van rechtsbijstand in hoger beroep. De Raad overweegt hierbij dat de vergoeding is gehalveerd omdat in dit geval sprake is van twee geheel identieke zaken die gevoegd zijn behandeld.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 322-, te betalen door de Staat der Nederlanden;
Bepaalt dat de Staat der Nederlanden het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 154,29 vergoedt.
Aldus gegeven door mr. G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en mr. A. Beuker-Tilstra en mr. F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W.F. Menkveld-Botenga als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2004.
(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.
(get.) E.W.F. Menkveld-Botenga.
HD
2.09