ECLI:NL:CRVB:2004:AR2677
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- M.C. Bruning
- Rechtspraak.nl
Weigering van ziekengeld op basis van artikel 44 van de Ziektewet
In deze zaak gaat het om de weigering van ziekengeld aan appellante op basis van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ziektewet (ZW). Appellante, die tot 27 maart 1995 een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering ontving, heeft na een periode van werkloosheid op 7 maart 2000 werk gevonden bij een uitzendbureau. Na een periode van inpakwerk is zij als steksteekster aan de slag gegaan. Op 22 mei 2000 meldde zij zich ziek vanwege hand- en armklachten. De verzekeringsarts concludeerde dat appellante ongeschikt was voor werk dat intensief gebruik van de handen vereiste, en op 4 juli 2000 werd haar ziekengeld met terugwerkende kracht geweigerd.
Appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het besluit werd gehandhaafd. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat gedaagde terecht gebruik had gemaakt van de bevoegdheid om de uitkering van ziekengeld te weigeren, omdat het werk dat appellante verrichtte te belastend was voor haar gezondheid. De Raad vond steun in de medische rapporten die bevestigden dat appellante na een eerdere operatie aan de rechterhand pijnklachten had gehouden.
De Raad concludeerde dat de wijze waarop gedaagde van zijn bevoegdheid gebruik had gemaakt, de toetsing door de Raad kon doorstaan. De uitspraak werd gedaan op 22 september 2004, waarbij de Raad geen termen aanwezig achtte om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).