ECLI:NL:CRVB:2004:AR2650

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/4679 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor misgelopen belastingteruggave over 1998

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door J.A. Klaver van het Werkkollektief te Hoorn, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar, die op 26 juli 2002 het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn ongegrond had verklaard. De zaak betreft de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor misgelopen belastingteruggave over het jaar 1998. De gemeente had de aanvraag afgewezen op basis van het gemeentelijk beleid dat pas geldt vanaf het belastingjaar 1999. Appellante ontving sinds geruime tijd bijstandsuitkering op basis van de Algemene bijstandswet (Abw) en had in 1998 bijstandsverlening ontvangen in aanvulling op haar inkomsten uit arbeid als opvangouder.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat voor toekenning van bijzondere bijstand vereist is dat er sprake is van kosten. Het verzoek van appellante om bijzondere bijstand voor het misgelopen belastingvoordeel over 1998 werd niet als kosten in de zin van de Abw beschouwd. De Raad oordeelde dat appellante zich niet kon beroepen op het gemeentelijk beleid dat in januari 2000 was ontwikkeld, omdat dit beleid niet van toepassing was op het belastingjaar 1998. De Raad concludeerde dat gedaagde het verzoek om bijzondere bijstand terecht had afgewezen en dat er geen schending van het gelijkheidsbeginsel was.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 21 september 2004.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
02/4679 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft J.A. Klaver, verbonden aan het Werkkollektief te Hoorn, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 26 juli 2002, reg.nr. NABW 00/1058.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 31 augustus 2004, waar partijen niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante ontvangt sedert geruime tijd een bijstandsuitkering, laatstelijk ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw). In 1998 is sprake geweest van bijstandsverlening aan appellante in aanvulling op haar inkomsten uit arbeid in loondienst als opvangouder bij stichting [naam stichting]. In verband met deze arbeid heeft gedaagde aan de toekenning van de bijstand de verplichting verbonden dat appellante bij haar werkgever wordt ingedeeld in de voor gedaagde meest gunstige tariefgroep. Bij de bijstandsverlening is ook van deze tariefgroep uitgegaan.
Namens appellante is bij brief van 31 januari 2000 aan gedaagde om bijzondere bijstand gevraagd tot een bedrag van f 1.344,-- op de grond dat door de tariefgroepindeling bij stichting [naam stichting] in totaal te weinig loonbelasting is afgedragen, hetgeen ertoe heeft geleid dat de belastingdienst aan appellante over het jaar 1998 een naheffingsaanslag inkomstenbelasting/premie volks-volksverzekering heeft opgelegd van f 430,-- en voorts dat appellante in het kader van haar belastingaangiftes onvoldoende fiscale compensatie voor de door haar opgevoerde aftrekposten wegens bijzondere kosten heeft kunnen krijgen. Een juiste tariefgroepindeling en een daarmee samenhangende afdracht van belasting en premies had volgens appellante geleid tot teruggave van
f 914,-- over het jaar 1998. Daarbij heeft appellante zich mede beroepen op een beleidswijziging van gedaagde op dit punt.
Bij besluit van 20 maart 2000 heeft gedaagde - voorzover hier van belang - de aanvraag om bijzondere bijstand voor misgelopen belastingteruggave over 1998 afgewezen op de grond dat het in dit kader ontwikkelde gemeentelijk beleid pas geldt vanaf het belastingjaar 1999.
Bij besluit van 21 juni 2000 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 20 maart 2000 ongegrond verklaard, op de grond dat geen recht bestaat op bijzondere bijstand aangezien geen sprake is van kosten die gemaakt moeten worden en bovendien geen sprake is van een situatie waarin op grond van het beleid van de gemeente bijzondere bijstand kan worden verleend.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 21 juni 2000 ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Op grond van artikel 39, eerste lid (oud), van de Abw heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voorzover deze niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de toepasselijke bijstandsnorm en de aanwezige draagkracht.
Ingevolge deze bepaling is voor toekenning van bijzondere bijstand allereerst vereist dat sprake is van kosten. Het in geding zijnde verzoek betreft het verlenen van bijzondere bijstand tot het bedrag van het misgelopen belastingvoordeel over het jaar 1998. Misgelopen fiscale voordelen kunnen evenwel niet worden begrepen onder kosten in de zin van artikel 39, eerste lid, van de Abw.
Appellante heeft zich nog beroepen op het door gedaagde in januari 2000 ontwikkelde beleid dat - samengevat - inhoudt dat bijstandsgerechtigden die inkomsten hebben uit deeltijdwerk weliswaar ingedeeld blijven in de voor de gemeente meest gunstige tariefgroep voor de heffing van loonbelasting, maar ingaande 1 januari 2000 recht hebben op bijzondere bijstand tot het bedrag van de misgelopen belastingteruggave wegens aangetoonde persoonlijke aftrekposten. In dit verband heeft appellante gewezen op een circulaire van de Staatssecretaris van Financiën van 2 september 1997. Daarin is onderkend dat het kan voorkomen dat een bijstandsgerechtigde die naast zijn uitkering over inkomsten uit arbeid beschikt voor de loonheffing op ofwel de bijstandsuitkering ofwel de looninkomsten zijn belastingvrije som niet volledig kan benutten, en dat, teneinde dit te voorkomen, de bijstandsgerechtigde er vanuit mag gaan dat er bij de bijstandsverlening geen rekening wordt gehouden met de belastingvrije som en dat hij de werkgever kan vragen bij de inhouding op het loon rekening te houden met de belastingvrije som. Gelet op deze circulaire had gedaagde volgens appellante het hiervoor bedoelde beleid reeds op haar aanvraag om bijzondere bijstand moeten toepassen.
Het door gedaagde vastgestelde beleid moet naar het oordeel van de Raad worden gekwalificeerd als buitenwettelijk beleid, welk beleid door de bestuursrechter terughoudend dient te worden getoetst. Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dat beleid als een gegeven wordt aanvaard, met dien verstande dat wordt getoetst of zodanig beleid op consistente en redelijke wijze is toegepast.
Gedaagde heeft in het geval van appellante geen toepassing gegeven aan voornoemd beleid, aangezien dit beleid niet ziet op het belastingjaar 1998. De Raad ziet geen grond voor het oordeel dat gedaagde niet in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om aan het beleid in het onderhavige geval geen terugwerkende kracht toe te kennen.
Voorts kan niet worden gezegd dat gedaagde het gelijkheidsbeginsel jegens appellante heeft geschonden. Niet is gebleken dat gedaagde bij de beoordeling van de aanspraak van appellante op bijzondere bijstand over het in geding zijnde jaar ten opzichte van bijstandsgerechtigden die in een gelijke positie verkeerden als appellante anders heeft gehandeld dan in het onderhavige geval.
Gedaagde heeft het verzoek van appellante om bijzondere bijstand derhalve terecht afgewezen.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van L. Jörg als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 september 2004.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) L. Jörg.
FB/8/9