E N K E L V O U D I G E K A M E R
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. E.Tj. van Dalen, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 25 maart 2002, reg.nr. 01/783 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 31 augustus 2004, waar voor appellante is verschenen mr. Van Dalen, en waar gedaagde zich niet heeft laten vertegenwoordigen.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante ontvangt een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande. Op 7 augustus 2000 heeft appellante een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor - onder meer - kosten verbonden aan het door haar in verband met diabetes te volgen dieet.
Bij besluit van 28 september 2000 heeft gedaagde die aanvraag voorzover betrekking hebbend op dieetkosten, afgewezen, op de grond dat het dieet van appellante niet kostenverhogend is.
Tegen het besluit van 28 september 2000 heeft appellante geen bezwaar gemaakt.
Appellante heeft op 9 februari 2001 wederom een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor kosten verbonden aan het door haar in verband met diabetes te volgen dieet.
Bij besluit van 23 februari 2001 heeft gedaagde die aanvraag afgewezen, op de grond dat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die zouden moeten leiden tot een wijziging van gedaagdes eerder, bij besluit van 28 september 2000, ingenomen standpunt.
Bij besluit van 9 augustus 2001 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 23 februari 2001 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 9 augustus 2001 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank – in essentie – overwogen dat het dieet van appellante geen meerkosten met zich meebrengt.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Bij besluit van 28 september 2000 heeft gedaagde afwijzend beslist op een aanvraag van appellante om bijzondere bijstand voor kosten verbonden aan het door haar in verband met diabetes te volgen dieet. Dit besluit is in rechte onaantastbaar geworden. Op 9 februari 2001 heeft appellante een nieuwe aanvraag van dezelfde strekking ingediend. Naar aanleiding van het tegen de afwijzing van die nieuwe aanvraag gemaakte bezwaar heeft gedaagde de zaak in haar geheel opnieuw beoordeeld, hetgeen echter niet tot een andere uitkomst heeft geleid.
Een bestuursorgaan is in het algemeen bevoegd om, na een eerdere afwijzing, een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Het bepaalde in artikel 4:6 van de Awb staat daaraan niet in de weg. Indien het bestuursorgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid de eerdere afwijzing handhaaft, kan dit echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsen zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. Gelet hierop dient de bestuursrechter in zulk geval uit te gaan van de oorspronkelijke afwijzing en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
Ter ondersteuning van haar herhaalde aanvraag heeft appellante aangevoerd dat er sprake is van meerkosten en dat zij de kosten van het door haar te volgen dieet niet kan betalen. Daarbij gaat het echter niet om nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Bovendien heeft appellante deze argumenten reeds aan haar aanvraag van 7 augustus 2000 ten grondslag heeft gelegd. Daarvan uitgaande kan, gelet op hetgeen van de zijde van appellante is aangevoerd, naar het oordeel van de Raad niet worden gezegd dat gedaagde niet in redelijkheid tot zijn besluit van 9 augustus 2001 heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel.
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak, met verbetering van gronden, dient te worden bevestigd.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van L. Jörg als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 september 2004.
(get.) G.A.J. van den Hurk.