ECLI:NL:CRVB:2004:AR2215

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/2627 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.M. van Male
  • J.M.A. van der Kolk-Severijns
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering wegens onjuiste adresinformatie

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. G.A.P. Avontuur, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Breda, waarin haar aanvraag voor bijstandsuitkering was afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 27 juli 2004, waarbij appellante in persoon aanwezig was, terwijl de gedaagde, de Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Breda, niet vertegenwoordigd was. De afwijzing van de bijstandsaanvraag was gebaseerd op het feit dat appellante geen juiste informatie had verstrekt over haar adres.

Appellante ontving tot 1 oktober 1999 een uitkering op basis van de Algemene bijstandswet (Abw). Na een aanvraag op 1 maart 2000, werd deze afgewezen op 12 mei 2000. Een nieuwe aanvraag op 20 juli 2000 werd door gedaagde opgevat als een aanvraag met terugwerkende kracht, maar ook deze werd afgewezen. Gedaagde heeft later het bezwaar tegen de afwijzing van de tweede aanvraag gegrond verklaard, maar niet voor de periode vóór 20 juli 2000.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd gesteld dat volgens vaste rechtspraak geen bijstand wordt verleend voor de periode voorafgaand aan de aanvraagdatum, tenzij bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. De Raad oordeelde dat dergelijke omstandigheden niet waren aangetoond door appellante, die niet had kunnen aantonen dat zij niet eerder een aanvraag had kunnen indienen. De uitspraak van de rechtbank werd derhalve bevestigd.

Uitspraak

02/2627 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Breda, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. G.A.P. Avontuur, advocaat te Breda, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 2 april 2002, reg.nr. 01/1213 NABW.
Gedaagde heeft - bij wijze van verweer - verwezen naar de voorhanden zijnde gegevens.
Het geding is behandeld ter zitting van 27 juli 2004, waar appellante in persoon is verschenen, terwijl gedaagde zich - zoals tevoren bericht - niet heeft doen vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Appellante ontving tot 1 oktober 1999 een uitkering op grond van de Algemene bijstandswet (Abw).
Op 1 maart 2000 heeft appellante een aanvraag ingediend om haar wederom bijstand toe te kennen. Gedaagde heeft deze aanvraag bij besluit van 12 mei 2000 afgewezen op de grond dat appellante geen juiste informatie had verstrekt over haar adres.
Op 20 juli 2000 heeft appellante opnieuw een bijstandsuitkering aangevraagd met ingang van een nader te bepalen datum. Gedaagde heeft die aanvraag opgevat als een aanvraag om bijstand met ingang van 1 oktober 1999 en daarop bij besluit van 28 juli 2000 afwijzend beslist.
Bij besluit van 8 juni 2001 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 28 juli 2000 gegrond verklaard in die zin dat aan appellante over de periode van 20 juli 2000 tot 7 maart 2001 alsnog een bijstandsuitkering is toegekend. Gedaagde heeft het bezwaar ongegrond verklaard voor zover het was gericht tegen de weigering om over de periode van 1 oktober 1999 tot 20 juli 2000 een bijstandsuitkering toe te kennen.
Appellante heeft tegen het besluit van 8 juni 2001 beroep ingesteld voor zover haar geen bijstand met terugwerkende kracht over de periode vóór 20 juli 2000 is verleend. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Volgens vaste rechtspraak inzake de toepassing van artikel 67 van de Abw wordt in beginsel geen bijstand verleend over de periode voorafgaande aan de datum waarop de bijstandsaanvraag is ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken wanneer bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. De Raad onderschrijft het standpunt van de rechtbank dat van zodanige omstandigheden niet is gebleken. Met name is niet gebleken dat appellante, nadat een eerdere aanvraag om bijstand bij besluit van 12 mei 2000 was afgewezen, buiten staat is geweest om eerder dan op 20 juli 2000 een nieuwe aanvraag in te dienen. Evenmin is gebleken dat appellante een gegronde reden had om pas op 20 juli 2000 opnieuw bijstand aan te vragen. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. R.M. van Male als voorzitter en mr. J.M.A. van der Kolk-Severijns en mr. drs. N.J. van Vulpen-Grootjans als leden, in tegenwoordigheid van mr. I.D. Veldman als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 7 september 2004.
(get.) R.M. van Male
(get.) I.D. Veldman
MvK14094