ECLI:NL:CRVB:2004:AQ8793

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 augustus 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4883 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vervolgaanvraag om toekenning van een voorziening voor de aanschaf van een auto wegens gebrek aan medische noodzaak

In deze zaak heeft eiser, erkend als burgeroorlogsslachtoffer, een vervolgaanvraag ingediend voor een voorziening voor de aanschaf van een auto. De aanvraag werd afgewezen door de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, omdat er geen medische noodzaak werd vastgesteld voor deze voorziening. Eiser stelde dat hij niet in staat was om gebruik te maken van openbaar vervoer of taxi, en onderbouwde dit met een verklaring van het Sinai-centrum. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 15 juli 2004, waarbij eiser en zijn gemachtigde niet verschenen. Verweerster werd vertegenwoordigd door mr. I. Wolfert.

De Raad oordeelde dat het bestreden besluit in stand kon blijven. De Raad concludeerde dat er geen totale beperking was voor eiser om gebruik te maken van een taxi, en dat de medische adviezen van de geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad voldoende waren om de afwijzing te onderbouwen. De Raad merkte op dat de inconsistenties in de verklaringen van eiser over zijn gebruik van vervoermiddelen ook een rol speelden in de beoordeling. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, en er werden geen termen gezien voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd gedaan op 26 augustus 2004.

Uitspraak

03/4883 WUBO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Verweerster heeft onder dagtekening 27 augustus 2003, kenmerk JZ/J70/2003/536, ten aanzien van eiser een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burgeroorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna te noemen: de Wet).
Tegen dit besluit heeft mr. P.J. Hagemeijer, verbonden aan ARAG Rechtsbijstand, als gemachtigde van eiser op de in het beroepschrift (met bijlage) aangegeven gronden bij de Raad beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van eiser heeft daarop bij schrijven van 17 juni 2004 het beroepschrift nog aangevuld.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 15 juli 2004. Eiser en zijn gemachtigde zijn daar, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerster heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. I. Wolfert, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Blijkens de gedingstukken is eiser erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet. Verweerster heeft daarbij aanvaard dat eiser psychisch oorlogsletsel heeft opgelopen als gevolg waarvan hij blijvend invalide is in de zin van de Wet. Aan eiser is ingaande 1 juli 1999 een periodieke uitkering verleend alsmede een vergoeding voor vervoerskosten per auto of taxi in verband met de wekelijkse behandeling in het Sinai-centrum te Amsterdam.
Vervolgens is aan eiser naar aanleiding van zijn daartoe strekkende aanvraag per 1 november 2001 met toepassing van artikel 32 van de Wet de bijzondere voorziening toegekend van vergoeding van de kosten verbonden aan het vervoer voor het onderhouden van sociale contacten. Daarbij is vermeld dat eiser deze vergoeding kan gebruiken voor het vervoer met een taxi of eigen auto.
In november 2002 heeft eiser bij verweerster een vervolgaanvraag ingediend om toekenning van een voorziening voor de aanschaf van een auto ter vervanging van de in zijn bezit zijnde vijftien jaar oude auto.
Verweerster heeft bij besluit van 1 april 2003, zoals na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, die aanvraag afgewezen op de grond dat een medische noodzaak voor deze voorziening op grond van eisers psychische oorlogs- invaliditeit niet aanwezig is, omdat eiser gebruik kan maken van een taxi.
Verweerster heeft daarbij in het bijzonder overwogen dat er in het geval van eiser geen sprake is van een totale beperking met betrekking tot het gebruik van een taxi.
Eiser kan zich met dat besluit niet verenigen. Ter ondersteuning van zijn stelling dat hij niet in staat is te reizen per openbaar vervoer of taxi heeft hij een verklaring doen overleggen van het Sinai-centrum waarin is aangegeven dat vervoer per taxi niet mogelijk zou zijn omdat het verblijf in een kleine ruimte zoals in een auto, met een onbekende persoon als chauffeur, om medisch-psychiatrische redenen tot ongewenste reacties leidt.
De Raad dient antwoord te geven op de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen namens eiser in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden. Hij beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Vanaf 1 januari 2002 hanteert verweerster in het kader van de toepassing van artikel 32 van de Wet voor het toekennen van een vergoeding van de aanschafkosten van een auto het vereiste dat er sprake moet zijn van een volledige beperking vanwege causale invaliditeit voor alle vormen van openbaar vervoer (trein, tram, bus en metro) en vervoer per taxi.
De Raad acht dit standpunt van verweerster in overeenstemming met een redelijke uitleg van de in geding zijnde wettelijke bepaling.
In het geval van eiser heeft verweerster op basis van de adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad geoordeeld dat een totale beperking ten aanzien van het gebruik van een taxi zich ten aanzien van eiser niet voordoet.
Aan deze adviezen liggen ten grondslag de ter gelegenheid van eisers eerdere aanvragen verkregen medische gegevens, waaronder het verslag van een geneeskundig onderzoek op 7 januari 2000 door de arts A.M. Dekker-Koops en een psychiatrische expertise d.d. 23 januari 2001 van psychiater H.S.R. Witte, alsmede recente informatie van het Sinai-centrum, waar eiser van 6 februari 1990 tot en met december 2001 onder behandeling is geweest en sindsdien in nazorg is. Na het door eiser gemaakt bezwaar tegen verweersters besluit van 1 april 2003 is nog informatie van eisers huisarts ontvangen en heeft de geneeskundig adviseur van verweerster, N.F. Vogel, een telefoongesprek met eiser gevoerd. Uit het verslag daarvan komt naar voren dat eiser hem heeft meegedeeld dat hij al heel zijn leven alleen in zijn eigen auto reist waarbij hij zelf stuurt, dat hij nooit met een taxi gereden heeft en dat hij het gestelde in het verslag van het geneeskundig onderzoek van 7 januari 2000, dat hij zonder problemen gebruik zou kunnen maken van een taxi, ontkent. De geneeskundig adviseur is tot de conclusie gekomen dat het zeer aannemelijk is dat eiser niet in staat is om van een taxi gebruik te maken, maar vermeldt dat er geen “exposure” heeft plaats gevonden, zodat hij waar het de aanschaf van een auto betreft de beslissing aan verweerster overlaat.
Van de kant van verweerster is te kennen gegeven dat zij niet overtuigend aannemelijk acht geworden dat eiser niet van een taxi gebruik zou kunnen maken. Eiser heeft, aldus verweerster, in 2000 bij het onderzoek van Dekker-Koop aangegeven wel van een taxi gebruik te kunnen maken en ook gebruik te kunnen maken van andere vormen van vervoer, bijvoorbeeld een boot of een vliegtuig, terwijl hij in de aanwezigheid van anderen eveneens gebruik kon maken van een lift of trein. Gebruik maken van een bus was eveneens niet onmogelijk, al vond eiser dat niet plezierig. Dit beeld wijst volgens verweerster niet op een absolute beperking voor het eventueel gebruik maken van een taxi.
Noch eisers huisarts, noch het Sinai-centrum heeft de vraag “acht u de betrokkene in staat om van een taxi gebruik te maken” expliciet beantwoord.
De Raad stelt vast dat de geneeskundig adviseur van verweerster een advies heeft gegeven dat inderdaad feitelijk ruimte voor twijfel laat omtrent de onmogelijkheid voor eiser om van een taxi gebruik te maken. Daarnaast merkt de Raad op dat eisers uitlatingen betreffende zijn gebruik van middelen van het openbaar vervoer niet consistent zijn. Eerst toen de relevantie van het al dan niet gebruik kunnen maken van een taxi voor eiser duidelijk is geworden, heeft hij zich erop beroepen in het geheel geen gebruik te kunnen maken van dat vervoermiddel.
Aangezien niet is gesteld of gebleken dat de psychische gezondheidstoestand van eiser sedert hij is onderzocht door Dekker-Koop en psychiater Witte is verslechterd in die zin dat zijn angsten zijn toegenomen - ook uit de informatie van het Sinai-centrum komt dit niet naar voren - kan de Raad het door verweerster ingenomen standpunt niet onjuist achten.
Het vorenstaande betekent dat het namens eiser ingestelde beroep ongegrond moet worden verklaard.
De Raad acht tenslotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
Beslist wordt derhalve als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. M. Greebe en als leden in tegenwoordigheid van L. Karssenberg als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2004.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) L. Karssenberg.