ECLI:NL:CRVB:2004:AQ8685
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - meervoudig
- C.G. Kasdorp
- G.L.M.J. Stevens
- M. Greebe
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot erkenning als burger-oorlogsslachtoffer op grond van onvoldoende bewijs van oorlogsgeweld
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep, gaat het om de afwijzing van een verzoek tot erkenning als burger-oorlogsslachtoffer op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945. De erven van de thans overleden betrokkene hebben beroep ingesteld tegen een besluit van de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, dat de aanvraag van betrokkene om erkenning als burger-oorlogsslachtoffer heeft afgewezen. De aanvraag was gebaseerd op de ervaringen van betrokkene tijdens de Tweede Wereldoorlog en de daaropvolgende Bersiap-periode in Indonesië.
De Raad heeft vastgesteld dat betrokkene, geboren in 1940, in januari 2002 een aanvraag indiende voor erkenning als burger-oorlogsslachtoffer en een periodieke uitkering. Het bestreden besluit, dat de aanvraag afwees, was gebaseerd op het feit dat niet was aangetoond of aannemelijk gemaakt dat betrokkene daadwerkelijk was getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wet. De Raad heeft de omstandigheden die betrokkene naar voren heeft gebracht, zoals zijn verblijf in een opvangkamp en de beschietingen tijdens de Bersiap-periode, beoordeeld.
De Raad concludeert dat de door betrokkene genoemde omstandigheden niet voldoen aan de criteria die in de Wet zijn vastgesteld voor erkenning als burger-oorlogsslachtoffer. De Raad benadrukt dat algemene oorlogsomstandigheden niet als specifieke handelingen of maatregelen kunnen worden aangemerkt die tot erkenning kunnen leiden. De Raad heeft ook opgemerkt dat de erkenning als burger-oorlogsslachtoffer gebonden is aan specifieke gebeurtenissen zoals omschreven in de Wet, en dat de door betrokkene ervaren angstige omstandigheden niet voldoende zijn voor erkenning.
Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat het besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad in stand blijft. De Raad heeft geen termen gezien om proceskosten te vergoeden, en de uitspraak is openbaar gedaan op 26 augustus 2004.