ECLI:NL:CRVB:2004:AQ8677

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 augustus 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/4422 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om uitkering van ingehouden bijzondere bijstandsbedragen

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. F.J. ten Seldam, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank te Haarlem. De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad ongegrond verklaard. Dit besluit betrof de afwijzing van een verzoek om uitkering van bijzondere bijstandsbedragen die appellante ten onrechte niet had ontvangen, maar waarvan de gemeente had gesteld dat deze waren verrekend met schulden. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de toekenning van bijzondere bijstand aan appellante in de periode van 1991 tot en met 1996.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante op 20 december 2000 bezwaar heeft gemaakt tegen de wijze waarop de gemeente uitvoering heeft gegeven aan de besluiten inzake de bijzondere bijstand. De Raad heeft echter geoordeeld dat de bezwaartermijnen ruimschoots zijn overschreden en dat er geen aanleiding is om deze termijnoverschrijdingen verschoonbaar te achten. Hierdoor werd het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van appellante gegrond verklaard. Tevens zijn de besluiten van 11 juli 2001 en 19 januari 2001 vernietigd. De Raad heeft de gemeente Zaanstad veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 1.288,--, en heeft bepaald dat de gemeente het betaalde griffierecht van € 109,23 aan appellante moet vergoeden. De uitspraak is gedaan op 17 augustus 2004.

Uitspraak

02/4422 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. F.J. ten Seldam, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank te Haarlem van 8 juli 2002, reg.nr. Awb 01-1190.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is, gevoegd met het geding met reg.nr. 02/2228 NABW, behandeld ter zitting van 6 juli 2004, waar namens appellante is verschenen mr. Ten Seldam en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door C.N. Valkering, werkzaam bij de gemeente Zaanstad. Na de sluiting van het onderzoek zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In deze zaak wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Bij brief van 20 december 2000 heeft appellante zich tot gedaagde gewend met het verzoek om op korte termijn over te gaan tot uitkering van ten onrechte ingehouden bijzondere bijstandsbedragen. Gedaagde heeft dit verzoek bij besluit van
19 januari 2001 afgewezen en daarbij overwogen geen aanleiding te zien terug te komen op de betaalwijze van niet nader omschreven bijzondere bijstand in de periode 1985 tot 1998. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 11 juli 2001, met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 8 juli 2002 het beroep tegen het besluit van 13 juli 2001 (lees: 11 juli 2001) ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad overweegt als volgt.
Partijen verschillen niet van mening over het feit dat aan appellante gedurende de periode dat zij in de gemeente Zaanstad woonde, diverse malen bijzondere bijstand is toegekend. Deze toekenningen hebben volgens appellante ten onrechte niet tot uitbetalingen geleid maar tot verrekening met schulden. Ter toelichting zijn bij brief van 8 juni 2001 diverse beschikkingen en specificaties vermeld, daterend uit de periode 1991 tot en met 1996. Gelet hierop en het verhandelde ter zitting van de Raad strekt appellantes verzoek van 20 december 2000 ertoe dat gedaagde de in de periode van 1991 tot en met 1996 toegekende bijzondere bijstand alsnog aan appellante uitbetaalt.
Op grond van artikel 36 Algemene Bijstandswet (tekst tot 1 januari 1994) kan binnen een maand, nadat een persoon kennis heeft kunnen nemen van het verrichten of nalaten van een handeling, welke strekt tot uitvoering van het besluit van burgemeester en wethouders betreffende hem verleende bijstand, een bezwaarschrift worden ingediend. In artikel 34 van de Algemene Bijstandswet (tekst van 1 januari 1994 tot 1 januari 1996) is voor de toepassing van artikel 8:1, eerste lid, van de Awb het nalaten van een handeling die strekt tot uitvoering van het besluit inzake de verlening van bijstand of het verrichten van een handeling die afwijkt van dat besluit, met een besluit gelijkgesteld. Met ingang van 1 januari 1996 is in artikel 138 van de Algemene bijstandswet (tekst voor en vanaf 1 augustus 1996) een vrijwel gelijkluidende bepaling opgenomen als in artikel 34 van de Algemene Bijstandswet. Uit deze bepalingen volgt dat ten tijde in geding niet alleen bezwaar mogelijk is tegen besluiten inzake verlening van (bijzondere) bijstand, maar ook tegen de wijze waarop aan deze besluiten al dan niet uitvoering is gegeven.
Met inachtneming van het voorgaande is de Raad van oordeel dat appellantes verzoek van 20 december 2000 naar zijn inhoud en strekking moet worden aangemerkt als een bezwaarschrift in de zin van de artikelen 34 en 36 van de Algemene Bijstandswet respectievelijk artikel 138 van de Algemene bijstandswet. Dit brengt mee dat appellante binnen een maand, respectievelijk zes weken, nadat het haar redelijkerwijs duidelijk was of had kunnen zijn dat de in de periode van 1991 tot en met 1996 genomen besluiten inzake bijzondere bijstand op voor haar niet acceptabele wijze werden uitgevoerd, daartegen bezwaar had kunnen maken. De Raad stelt verder vast dat de in acht te nemen bezwaartermijnen ruimschoots zijn overschreden. De Raad ziet geen aanleiding om deze termijnoverschrijdingen verschoonbaar te achten, zodat het bij brief van 20 december 2000 gemaakte bezwaar alsnog niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Zowel gedaagde als de rechtbank hebben op het voorgaande ten onrechte geen acht geslagen. Dit betekent dat, met vernietiging van de aangevallen uitspraak, het beroep tegen het besluit van 11 juli 2001 gegrond moet worden verklaard en dat besluit moet worden vernietigd. Voorts zal de Raad, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, ook het besluit van 19 januari 2001 vernietigen en het bezwaar van 20 december 2000 alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
De Raad ziet ten slotte aanleiding om op grond van artikel 8:75 van de Awb gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 644,-- in beroep en op € 644,-- in hoger beroep wegens verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt de besluiten van 11 juli 2001 en 19 januari 2001;
Verklaart het bij brief van 20 december 2000 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.288,-- te betalen door de gemeente Zaanstad aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat de gemeente Zaanstad aan appellante het betaalde griffierecht van in totaal € 109,23 vergoedt.
Aldus gewezen door mr. Th.C. van Sloten als voorzitter en mr. R.M. van Male en mr. R.H.M. Roelofs als leden, in tegenwoordigheid van S.W.H. Peeters als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2004.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) S.W.H. Peeters.