ECLI:NL:CRVB:2004:AQ7916
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.M. van der Kade
- J.J.B. van der Putten
- Rechtspraak.nl
Herbeoordeling arbeidsongeschiktheid en schadevergoeding in WAO-zaak
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 20 augustus 2004, gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellant, die eerder een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontving, was in geschil over de intrekking van deze uitkering. De rechtbank Amsterdam had eerder het besluit van het Uwv om de uitkering per 10 mei 1999 in te trekken, vernietigd, maar in een later besluit op bezwaar van 11 juli 2002 werd dit besluit opnieuw gehandhaafd. De appellant stelde dat zijn arbeidsongeschiktheid niet correct was beoordeeld en dat hij recht had op een schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente.
De bezwaarverzekeringsarts J.J. Nasheed-Linssen had gerapporteerd dat de appellant beperkt was in conflicthantering, maar dat dit geen gevolgen had voor de geselecteerde functies. De bezwaararbeidsdeskundige mr. H.J.M. Saris oordeelde dat er nieuwe gangbare functies geselecteerd moesten worden, maar dat het verlies aan verdienvermogen minder dan 15% bedroeg. De Raad oordeelde dat het Uwv zijn standpunt niet langer kon handhaven en vernietigde het besluit van 11 juli 2002, evenals de eerdere uitspraak van de rechtbank.
De Raad kende de appellant de gevraagde schadevergoeding toe, inclusief de wettelijke rente over de na te betalen uitkering. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant, die in totaal € 966,- bedroegen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige besluitvorming door het Uwv en de mogelijkheid voor appellanten om hun recht te halen in hoger beroep.