ECLI:NL:CRVB:2004:AQ7110
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- A. van Netten
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen inzake Ziektewetuitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak is ontstaan na de inwerkingtreding van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen op 1 januari 2002, waarbij het Uwv in de plaats is gekomen van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). Appellante, vertegenwoordigd door mr. B.J. Bloemendal, heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Assen van 28 februari 2002. Gedaagde, het Uwv, heeft een verweerschrift ingediend en op 13 juli 2004 een nieuw besluit genomen dat volledig tegemoetkomt aan de bezwaren van appellante tegen het eerder bestreden besluit.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het besluit van 13 juli 2004 moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 6:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Aangezien het Uwv volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellante, bestaat er geen belang meer bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Het hoger beroep is daarom niet-ontvankelijk verklaard. De Raad heeft tevens geoordeeld dat gedaagde in de proceskosten van appellante moet worden veroordeeld, met een totaalbedrag van € 966,-- voor rechtsbijstand en een vergoeding van het griffierecht van € 531,20.
De uitspraak is gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 11 augustus 2004, waarbij de zitting op 14 juli 2004 heeft plaatsgevonden zonder dat partijen zijn verschenen. De Raad heeft de besluiten van 13 november 2000 en 8 januari 2001 herroepen en vastgesteld dat de werkneemster recht heeft op een uitkering ingevolge de Ziektewet over bepaalde tijdvakken.