ECLI:NL:CRVB:2004:AQ6912

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 augustus 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/3044 AAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van het indienen van een beroepschrift in hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 augustus 2004 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De opposante, vertegenwoordigd door mr. F.T.I. Oey, had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 24 september 2002. De Raad had eerder, op 12 december 2003, het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het beroepschrift niet tijdig was ingediend. De opposante heeft verzet aangetekend tegen deze uitspraak, wat leidde tot een zitting op 23 juni 2004.

De Raad heeft in zijn motivering uiteengezet dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt, en dat deze termijn ingaat op de dag na de bekendmaking van de uitspraak. De Raad heeft vastgesteld dat het beroepschrift pas op 20 juni 2003 ter griffie is ontvangen, wat ver buiten de termijn ligt. De gemachtigde van de opposante voerde aan dat het beroepschrift op 25 oktober 2002 aan Falk Courier was meegegeven, en dat er op 26 oktober 2002 poststukken bij de Raad zouden zijn bezorgd. De Raad heeft echter geoordeeld dat verzending per koeriersdienst niet kan worden aangemerkt als verzending per post, en dat de tijdigheid van de verzending niet kon worden aangetoond.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het verzet ongegrond verklaard, en bevestigd dat het beroepschrift niet tijdig was ingediend. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de wettelijke termijnen en de vereisten voor het indienen van beroepschriften in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/3044 AAW
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[opposante], wonende te [woonplaats], opposante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, geopposeerde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens opposante heeft mr. F.T.I. Oey, advocaat te Helmond, hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank ‘s-Hertogenbosch op 24 september 2002 (reg.nr. AWB 01/2070) tussen partijen gegeven uitspraak.
Bij uitspraak van 12 december 2003 heeft de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat opposante het hoger beroep niet tijdig bij de Raad heeft ingediend en niet is gebleken van redenen op grond waarvan redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat opposante niet in verzuim is geweest.
Tegen deze uitspraak is verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 23 juni 2004, waar namens opposante is verschenen mr. A.H.J. de Kort, advocaat te Helmond, en waar geopposeerde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. M.W. Tak-de Heer.
II. MOTIVERING
Volgens artikel 6:24 van de Awb in samenhang met de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en
6:11 van die wet geldt het volgende.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn gaat voor wat betreft het hoger beroep in op de dag na die waarop de aangevallen uitspraak door middel van toezending van een afschrift aan partijen bekend is gemaakt.
Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
De aangevallen uitspraak is op 3 oktober 2002 in afschrift aan partijen verzonden.
Het hoger beroepschrift is eerst als bijlage bij een schrijven van 20 juni 2003 ter griffie van de Raad ontvangen.
Op grond van bovenvermelde gegevens moet worden geoordeeld dat het hoger beroepschrift niet tijdig is ingediend.
In het verzetschrift en ter zitting heeft mr. De Kort voornoemd samengevat aangevoerd dat het beroepschrift op 25 oktober 2002 aan Falk Courier is meegegeven en dat volgens een verklaring van Falk Courier op 26 oktober 2002 poststukken bij de Raad zijn bezorgd. Tevens heeft mr. De Kort aangevoerd dat in het betreffende dossier werd aangetekend dat op 25 oktober 2002 drie brieven zijn verzonden waaronder het beroepschrift naar de Raad.
Hetgeen gemachtigde in verzet en ter zitting heeft aangevoerd vormt naar het oordeel van de Raad onvoldoende grond om het verzuim te verontschuldigen en de Raad tot een ander oordeel te leiden dan hetwelk is neergelegd in zijn uitspraak van
12 december 2003. De Raad overweegt daartoe dat naar vaste jurisprudentie van de Raad een verzending per koeriersdienst niet kan worden aangemerkt als verzending per post. Hierbij acht de Raad van belang dat bij verzending per post langs conventionele weg via de TPG is voorzien in een wettelijk geregelde universele dienst welke aan strikte kwaliteitsnormen dient te voldoen en waarbij vragen omtrent de tijdigheid van de verzending op eenvoudige en doorgaans betrouwbare wijze kunnen worden beantwoord. Het voorgaande betekent dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst als voorzitter, in tegenwoordigheid van
mr. A. van Netten als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2004.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) A. van Netten.
Gw