ECLI:NL:CRVB:2004:AQ6768
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.W.J. Schoor
- J.D. Streefkerk
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen inzake WAO-uitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 30 september 2002, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaarde. Het geschil betreft de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, die met ingang van 12 mei 1999 is vastgesteld op 25 tot 35%. De rechtbank heeft geoordeeld dat de beperkingen van appellant correct zijn ingeschat door gedaagde, en dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat appellant niet in staat is de werkzaamheden te verrichten die verbonden zijn aan de geselecteerde functies.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 15 juni 2004, waarbij appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. S.J.A. Mulder, en gedaagde door mr. Th. Martens. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de beperkingen van appellant in rechte vaststaan en dat er geen hoger beroep is ingesteld tegen eerdere uitspraken die de beperkingen betreffen. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet kan slagen, omdat de vastgestelde beperkingen door gedaagde correct zijn ingeschat en appellant in staat moet worden geacht de werkzaamheden te verrichten die aan de geselecteerde functies zijn verbonden.
De Raad heeft ook geoordeeld dat er geen termen aanwezig zijn om een vergoeding van proceskosten toe te kennen, aangezien het primaire besluit dateert van vóór de inwerkingtreding van relevante bepalingen in de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank Assen, waarmee het hoger beroep van appellant wordt afgewezen.