ECLI:NL:CRVB:2004:AQ6683

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5872 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding indieningstermijn voor verzet zonder verschoonbare termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juli 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van een verzetschrift. De opposant had op 16 november 2003 een brief gestuurd naar de Raad, gericht tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen van 23 oktober 2003. De Raad verklaarde zich onbevoegd om deze brief in behandeling te nemen bij uitspraak van 15 januari 2004, welke uitspraak op 28 januari 2004 aan partijen werd verzonden. Tegen deze uitspraak heeft de opposant op 23 maart 2004 een verzetschrift ingediend, dat per fax op dezelfde dag ter griffie van de Raad is ontvangen.

De Raad heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van het verzetschrift, die loopt van 29 januari 2004 tot en met 10 maart 2004, is overschreden. De Raad overweegt dat, op basis van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het verzet niet-ontvankelijk is, tenzij kan worden aangetoond dat de indiener redelijkerwijs niet in verzuim is geweest. De Raad concludeert dat de opposant onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de te late indiening van het verzetschrift niet als verzuim kan worden aangemerkt. Er is geen bewijs dat de opposant gedurende de gehele termijn niet in staat was om tijdig een verzetschrift in te dienen.

De Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is derhalve dat het verzet niet-ontvankelijk wordt verklaard.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/5872 NABW
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[opposant], wonende te [woonplaats], opposant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, geopposeerde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij uitspraak van 15 januari 2004, verzonden op 28 januari 2004, heeft de Raad zich onbevoegd verklaard om de brief van opposant van 16 november 2003, gericht tegen een besluit van geopposeerde van 23 oktober 2003, in behandeling te nemen.
Tegen vermelde uitspraak van de Raad heeft opposant bij brief van 23 maart 2004 een verzetschrift ingediend.
Opposant heeft de Raad nadere stukken gezonden.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 13 juli 2004, waar opposant in persoon is verschenen. Geopposeerde heeft zich daar - zoals aangekondigd - niet laten vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
Blijkens artikel 8:55, eerste lid, van de Awb zijn onder meer de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van de Awb van overeen- komstige toepassing op het verzet tegen een uitspraak als bedoeld in artikel 8:54, tweede lid, van de Awb. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt derhalve zes weken.
De in rubriek I genoemde uitspraak van de Raad van 15 januari 2004, is op 28 januari 2004 aan partijen verzonden. Het tegen die uitspraak gerichte verzetschrift, gedateerd 23 maart 2004, is per fax diezelfde dag ter griffie van de Raad ontvangen.
Nu de verzetstermijn loopt van 29 januari 2004 tot en met 10 maart 2004 stelt de Raad vast dat die termijn in het onderhavige geval is overschreden.
Dit betekent dat het verzet om die reden niet-ontvankelijk is, tenzij, gelet op artikel 6:11 van de Awb, redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het verzetschrift in verzuim is geweest.
Met het verzetschrift, de bij brief van 29 juni 2004 toegezonden stukken en hetgeen opposant ter zitting heeft aangevoerd, is naar het oordeel van de Raad onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de te late indiening van het verzetschrift redelijkerwijs niet als verzuim kan worden aangemerkt. Hiertoe overweegt de Raad dat niet is gebleken dat opposant gedurende de gehele termijn waarin verzet kon worden gedaan buiten staat is geweest tijdig een - voorlopig - verzetschrift in te dienen.
De Raad ziet tenslotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het verzet niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door mr. G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van L. Jörg als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2004.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) L. Jörg.