ECLI:NL:CRVB:2004:AQ6676

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/4859 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag bijstandsuitkering en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. J.H.F. de Jong, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht, die op 2 augustus 2002 het beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht ongegrond had verklaard. Het besluit waartegen beroep werd ingesteld, was genomen op 19 september 2001 en betrof de afwijzing van een aanvraag om bijstand ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw). Appellante had op 25 april 2000 een verzoek om bijstand ingediend, maar had niet voldaan aan verzoeken om aanvullende informatie van gedaagde, wat leidde tot het buiten behandeling stellen van de aanvraag op 4 juli 2000.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat gedaagde in zijn verweerschrift aan de rechtbank had aangegeven dat het besluit tot buiten behandeling stellen van de aanvraag niet langer juist was. De Raad oordeelt dat de rechtbank in strijd heeft gehandeld met artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door het beroep te beoordelen op een onjuiste grondslag. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep gegrond. Gedaagde wordt opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarin inhoudelijk op de aanvraag van 25 april 2000 wordt beslist.

Daarnaast heeft de Raad gedaagde veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 1.288,--, en heeft bepaald dat de gemeente Utrecht het betaalde griffierecht van € 109,23 aan appellante vergoedt. De Raad benadrukt dat de beoordeling van de aanvraag om bijstand niet ter toetsing voorligt, maar dat gedaagde moet onderzoeken of de eerder niet verstrekte informatie inmiddels is hersteld met latere gegevens.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
02/4859 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. J.H.F. de Jong, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 2 augustus 2002, reg.nr. 01/2079.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 13 juli 2004, waar voor appellante is verschenen mr. De Jong, en waar gedaagde zich - met bericht - niet heeft laten vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Appellante heeft op 25 april 2000 een verzoek om bijstand ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) ingediend. Nadat gedaagde aan appellante eerst bij brief van 12 mei 2000 en vervolgens bij brief van 16 juni 2000 heeft verzocht om nadere gegevens te overleggen en appellante aan deze verzoeken niet heeft voldaan, heeft gedaagde bij besluit van 4 juli 2000 de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gelaten.
Appellante heeft tegen het besluit van 4 juli 2000 bezwaar gemaakt. Hierop heeft gedaagde op 1 februari 2001 besloten de aanvraag weer in behandeling te nemen en is appellante bij brieven van 16 maart, 9 april, 20 april en 24 april 2001 verzocht nadere gegevens te verstrekken. Omdat appellante hieraan niet heeft voldaan is bij besluit van 17 mei 2001 besloten om met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb de aanvraag van 25 april 2000 niet verder te behandelen.
Het tegen het besluit van 17 mei 2001 gemaakte bezwaar heeft gedaagde bij besluit van 19 september 2001 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het tegen het besluit van 19 september 2001 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellante niet voldaan aan haar wettelijke plicht tot het geven van juiste en volledige inlichtingen zodat gedaagde de aanvraag om een bijstandsuitkering terecht heeft afgewezen.
Appellante heeft dit oordeel in hoger beroep gemotiveerd bestreden.
De Raad stelt voorop dat een besluit van gedaagde tot afwijzing van de aanvraag van 25 april 2000 hier niet ter toetsing voorligt. De mededeling in het verweerschrift aan de rechtbank dat “wij hadden moeten besluiten dat de aanvraag had moeten worden afgewezen met toepassing van art. 65 lid 1 juncto art. 7 lid 1”, kan naar het oordeel van de Raad niet als een nader besluit van gedaagde tot wijziging van het besluit van 20 februari 2001 worden aangemerkt. Door niettemin het beroep op te vatten als te zijn gericht tegen een afwijzend besluit op de aanvraag en op die grondslag de gegrondheid van het beroep te beoordelen, heeft de rechtbank in strijd gehandeld met artikel 8:69, eerste lid, van de Awb.
Om die reden kan de aangevallen uitspraak niet in stand blijven.
De Raad stelt voorts vast dat gedaagde in zijn verweerschrift aan de rechtbank te kennen heeft gegeven zijn herhaalde besluit tot buiten behandeling stellen van de aanvraag niet langer juist te achten. Artikel 4:5 van de Awb kon naar het oordeel van gedaagde niet meer worden gehanteerd door het tijdsverloop en de in de eerdere procedure gehanteerde hersteltermijnen.
De rechtbank had hierin aanleiding moeten zien om het beroep gegrond te verklaren, het besluit van 19 september 2001 te vernietigen en gedaagde op te dragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen waarin inhoudelijk op de aanvraag van
25 april 2000 wordt beslist. Het zowel door gedaagde als door de rechtbank genoemde artikel 6:22 van de Awb kan in dit geval niet worden toegepast, omdat van een schending van een vormvoorschrift geen sprake is.
Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal de Raad beslissen zoals in rubriek III aangegeven. Bij zijn nadere besluitvorming zal gedaagde moeten bezien of het niet (tijdig) nakomen van de plicht om informatie te verschaffen over de waarde van de spaarbeurs inmiddels is hersteld met de in het kader van een latere aanvraag om bijstand door appellante verstrekte gegevens, of er omstandigheden zijn die nu nog aan een beoordeling van het recht op algemene bijstand per
25 april 2000 in de weg staan en in hoeverre er aanleiding is om de door appellante gevorderde vertragingsschade te vergoeden.
De Raad ziet ten slotte aanleiding om gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 644,-- in beroep en op € 644,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 19 september 2001;
Bepaalt dat gedaagde een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.288,--, te betalen door de gemeente Utrecht aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat de gemeente Utrecht aan appellante het betaalde griffierecht van in totaal € 109,23 vergoedt.
Aldus gewezen door mr. G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van L. Jörg als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2004.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) L. Jörg.