ECLI:NL:CRVB:2004:AQ6675

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/4692 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandelingstelling aanvraag bijstand wegens ontbrekende gegevens

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Breda, waarin zijn beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal ongegrond werd verklaard. Het betreft een aanvraag om bijstand ingevolge de Algemene bijstandswet, die door gedaagde buiten behandeling is gesteld omdat appellant niet tijdig de gevraagde ontbrekende gegevens heeft aangeleverd. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld op 13 juli 2004, waarbij appellant niet aanwezig was, maar gedaagde vertegenwoordigd werd door P.L.W.G. van de Molengraaf.

De Raad oordeelt dat gedaagde terecht de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Appellant had op 24 juli 2001 een aanvraag ingediend, maar heeft niet voor de gestelde termijn van 31 augustus 2001 de benodigde informatie verstrekt, ondanks herhaalde verzoeken daartoe. De Raad concludeert dat appellant niet in de onmogelijkheid verkeerde om de gevraagde gegevens tijdig aan te leveren, aangezien hij in beroep gegevens heeft overgelegd die aantonen dat hij recht had op toeslag in het kader van de Toeslagenwet.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat gedaagde bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen. Er zijn geen gronden gevonden voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep is om de eerdere uitspraak te bevestigen, zonder aanleiding voor verdere kostenveroordeling.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
02/4692 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Breda op 24 juli 2002 tussen partijen gewezen uitspraak, reg. nr. 02/107 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 13 juli 2004, waar appellant niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door P.L.W.G. van de Molengraaf, werkzaam bij de gemeente Roosendaal.
II. MOTIVERING
Appellant heeft op 24 juli 2001 bij gedaagde een aanvraag om bijstand ingevolge de Algemene bijstandswet ingediend. Deze aanvraag heeft geleid tot het besluit van 31 augustus 2001 om de aanvraag op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet te behandelen op de grond dat appellant niet voor 31 augustus 2001 de ontbrekende gegevens heeft verstrekt waar bij brieven van 9, 16 en 23 augustus 2001 om is verzocht.
Gedaagde heeft het besluit van 31 augustus 2001 na daartegen gemaakt bezwaar bij besluit van 20 december 2001 gehandhaafd.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 20 december 2001 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, van de Awb kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan te stellen termijn de aanvraag aan te vullen. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling gaat het bij een onvolledige of ongenoegzame aanvraag onder meer om het onvoldoende verstrekken van gegevens of bescheiden om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Appellant is bij brieven van 9, 16 en 23 augustus 2001 in de gelegenheid gesteld zijn aanvraag van 24 juli 2001 aan te vullen met onder meer gegevens omtrent zijn uitkering ingevolge de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering en omtrent het recht op toeslag in het kader van de Toeslagenwet (TW). De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat gedaagde terecht om voormelde gegevens heeft verzocht nu die noodzakelijk zijn om het recht op bijstand te kunnen beoordelen. Appellant is in zoverre te kort geschoten dat hij niet voor 31 augustus 2001 aan gedaagde informatie heeft verstrekt omtrent (het bedrag van) de toeslag waarop hij recht had.
De Raad is niet gebleken dat appellant niet redelijkerwijs de beschikking kon krijgen over deze informatie. Hiertoe overweegt de Raad dat appellant in beroep gegevens heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij recht had op toeslag in het kader van de TW en tot welk bedrag. Niet gebleken is dat appellant in de onmogelijkheid heeft verkeerd deze gegevens voor 31 augustus 2001 aan gedaagde te verstrekken.
Gelet op het voorgaande is de Raad van oordeel dat gedaagde bevoegd was om de op 24 juli 2001 ingediende aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb buiten behandeling te stellen. Voorts kan niet worden gezegd dat gedaagde niet in redelijkheid tot buiten behandelingstelling heeft kunnen komen dan wel anderszins heeft gehandeld in strijd met een ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel.
Met betrekking tot het na het primaire besluit overleggen van gegevens merkt de Raad nog het volgende op. De aard en inhoud van het primaire besluit, strekkende tot het buiten behandeling laten van de onderhavige aanvraag om bijstand, brengt met zich dat in beginsel geen betekenis toekomt aan gegevens of bescheiden die na het primaire besluit alsnog zijn verstrekt. Van dat uitgangspunt kan worden afgeweken indien het gegevens of bescheiden betreft waarvan zou moeten worden aangenomen dat appellante redelijkerwijs niet in staat is geweest om ter zake informatie binnen de gestelde termijn te verstrekken. In het voorgaande ligt reeds besloten dat hiervan in dit geval geen sprake is.
Een en ander leidt de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van L. Jörg als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2004.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) L. Jörg.