ECLI:NL:CRVB:2004:AQ6662

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/2468 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opleggen van arbeidsverplichtingen bij bijstandsuitkering na gemeentelijke herindeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Almelo, waarin gedaagde, het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Twenterand, arbeidsverplichtingen aan appellante heeft opgelegd. Appellante ontving sinds 1988 een bijstandsuitkering, die per 1 januari 1997 is omgezet in een uitkering op basis van de Algemene bijstandswet (Abw). In eerste instantie waren er geen arbeidsverplichtingen opgelegd, maar na een verzoek van gedaagde aan de GGD Twente om onderzoek te doen naar de arbeids(on)geschiktheid van appellante, zijn er op 4 juli 2000 arbeidsverplichtingen opgelegd. Dit besluit werd later in bezwaar gehandhaafd, waarbij de arbeidsverplichtingen voor maximaal 20 uren per week zijn vastgesteld.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van gedaagde ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 8 juni 2004 was appellante niet aanwezig, maar gedaagde werd vertegenwoordigd door R. Kascha. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en overwegingen van de rechtbank overgenomen en is van oordeel dat gedaagde op goede gronden heeft besloten om appellante arbeidsverplichtingen op te leggen. De Raad heeft vastgesteld dat het advies van de verzekeringsarts D.M.J.G.A. Jansen, dat aan de beslissing ten grondslag lag, zowel qua totstandkoming als inhoud deugdelijk was. Appellante heeft haar stelling dat zij niet in staat is om 20 uren per week te werken niet onderbouwd met medische stukken, wat de Raad niet tot een ander oordeel leidde.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

ENKELVOUDIGE KAMER
02/2468 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Twenterand, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Als gevolg van gemeentelijke herindeling treedt in dit geding gedaagde in de plaats van het College van burgemeesters en wethouders van de voormalige gemeente Vriezenveen. In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Vriezenveen.
Appellante heeft op bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Almelo op 29 maart 2002 tussen partijen gewezen uitspraak met reg. nr. 01/741 NABW Z1 A, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 8 juni 2004, waar appellante niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door R. Kascha, werkzaam bij de gemeente Twenterand.
II. MOTIVERING
Voor de in dit geding van belang zijnde feiten verwijst de Raad naar rubriek 2 en 3 van de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat hier met het volgende.
Appellante ontving vanaf 1988 een bijstandsuitkering, welke uitkering per 1 januari 1997 is omgezet in een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw), waarbij haar op grond van artikel 107, eerste lid, van de Abw geen arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 113 van de Abw zijn opgelegd.
Op 23 mei 2000 heeft gedaagde de GGD Twente verzocht onderzoek te doen naar de arbeids(on)geschiktheid van appellante. De resultaten van dit onderzoek hebben gedaagde aanleiding gegeven om bij besluit van 4 juli 2000 aan appellante arbeidsverplichtingen op te leggen.
In bezwaar heeft gedaagde bij besluit van 22 augustus 2001 het besluit van 4 juli 2000 in zoverre gehandhaafd dat de arbeidsverplichtingen voor ten hoogste 20 uren per week zijn opgelegd. Gedaagde heeft zich daarbij gebaseerd op een advies van 9 mei 2001 van de verzekeringsarts D.M.J.G.A. Jansen, werkzaam bij Roessingh Diensten Groep (hierna: RDG).
Het tegen het besluit van 22 augustus 2001 ingestelde beroep is bij de aangevallen uitspraak door de rechtbank ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante zich gemotiveerd tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad is - evenals de rechtbank - van oordeel dat gedaagde op goede gronden heeft besloten om appellante arbeidsverplichtingen voor ten hoogste 20 uren per week op te leggen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank op grond waarvan zij tot het oordeel is gekomen dat gedaagde zich kon en mocht baseren op het bij de RDG ingewonnen advies. Ook de Raad is van oordeel dat dit advies zowel wat de wijze van zijn totstandkoming als zijn inhoud betreft deugdelijk is te achten.
Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, leidt de Raad niet tot een ander oordeel. Daarbij heeft de Raad mede in aanmerking genomen dat appellante haar stelling dat zij niet in staat is om 20 uren per week werkzaamheden te verrichten niet heeft onderbouwd met (medische) stukken.
De aangevallen uitspraak komt gelet op het vorenstaande voor bevestiging in aanmerking.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad ten slotte geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. R.M. van Male, in tegenwoordigheid van mr. P.E. Broekman als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2004.
(get.) R.M. van Male.
(get.) P.E. Broekman.