ECLI:NL:CRVB:2004:AQ6328
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens ontbreken van gronden
In deze zaak heeft appellant op 27 mei 2004 hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem van 16 april 2004. De rechtbank had in die uitspraak, geregistreerd onder AWB 03/2363, een beslissing genomen die appellant niet beviel. Echter, het ingediende beroepschrift bevatte geen gronden, wat in strijd is met artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit artikel vereist dat een beroepschrift de gronden van het beroep bevat, en deze bepaling is ook van toepassing in hoger beroep.
De Raad voor de Rechtspraak heeft appellant op 7 juni 2004 de gelegenheid gegeven om dit verzuim binnen vier weken te herstellen, maar appellant heeft deze termijn ongebruikt laten voorbijgaan. Vervolgens is appellant bij aangetekend schrijven op 8 juli 2004 opnieuw in de gelegenheid gesteld om de beroepsgronden in te dienen, met een termijn van twee weken. Ook deze termijn heeft appellant niet benut.
Aangezien er geen redenen zijn aangevoerd die het verzuim zouden kunnen verontschuldigen, heeft de Raad het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De Raad heeft geen aanleiding gezien om een proceskostenveroordeling uit te spreken. De uitspraak werd gedaan door mr. G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van P.A.M. Hulsdouw als griffier, en is openbaar uitgesproken op 29 juli 2004. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden en het bestuursorgaan de mogelijkheid open om binnen zes weken schriftelijk verzet te doen bij de Centrale Raad van Beroep.