ECLI:NL:CRVB:2004:AQ6327

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/2745 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens termijnoverschrijding griffierecht

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. E.V. Brunings, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 april 2004. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep onder nummer 04/2745 NABW. De Raad constateert dat er een griffierecht van € 102,-- verschuldigd is, dat door de gemachtigde van appellante op 25 mei 2004 is aangegeven. Ondanks herhaalde aanmaningen is het griffierecht niet tijdig betaald. De Raad oordeelt dat appellante in verzuim is en verklaart het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk. Dit besluit is genomen zonder verder onderzoek, omdat de Raad ook opmerkt dat het beroepschrift niet de gronden van het hoger beroep bevatte en dit verzuim niet binnen de gestelde termijn is hersteld. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak is gedaan door mr. G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van P.A.M. Hulsdouw als griffier, en is openbaar uitgesproken op 29 juli 2004. Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden en het bestuursorgaan binnen zes weken na verzending van het afschrift schriftelijk verzet doen. De Raad heeft vastgesteld dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald, wat leidt tot de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/2745 NABW
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, gedaagde.
I. INLEIDING
Mr. E.V. Brunings, advocaat te Amsterdam, heeft als gemachtigde van appellante hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Amsterdam op 6 april 2004 tussen partijen gewezen uitspraak, reg.nr. 03/3783 NABW.
II. MOTIVERING
In artikel 22 van de Beroepswet is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven.
Bij schrijven van 25 mei 2004 is de gemachtigde van appellante erop gewezen dat een griffierecht van € 102,-- is verschuldigd, bij voorkeur te voldoen door middel van de aangehechte acceptgirokaart.
Bij aangetekende brief van 15 juni 2004 is de gemachtigde van appellante nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is meegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken dient te zijn bijgeschreven op de rekening van de Centrale Raad van Beroep dan wel ter griffie dient te zijn gestort. Daarbij is erop gewezen dat overschrijding van die termijn leidt tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep.
De Raad stelt vast dat het griffierecht niet binnen deze termijn is betaald.
Nu op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest, acht de Raad het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek wordt beslist zoals hierna in rubriek III is aangegeven.
De Raad overweegt voorts ten overvloede dat het hoger beroep eveneens niet-ontvankelijk verklaard zou kunnen worden op de grond dat het beroepschrift niet de gronden van het hoger beroep bevat en dit verzuim niet binnen de daartoe gestelde termijn is hersteld.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door mr. G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van P.A.M. Hulsdouw als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2004.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) P.A.M. Hulsdouw.
Tegen deze uitspraak kunnen de belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van dit afschrift schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT.
De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.