ECLI:NL:CRVB:2004:AQ6288

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/1696 NABW + 02/1697 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van betaald griffierecht in hoger beroep tegen de gemeente ’s-Gravenhage

In deze zaak hebben verzoekers, beiden wonende te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 11 maart 2002. De zaak betreft een verzoek om vergoeding van het betaalde griffierecht. Namens verzoekers heeft mr. M.P. de Witte, advocaat te ’s-Gravenhage, het hoger beroep ingesteld. Op 26 mei 2004 heeft mr. De Witte het hoger beroep ingetrokken en verzocht om gedaagde, het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage, in de proceskosten te veroordelen. Gedaagde heeft hierop een verweerschrift ingediend en beide partijen hebben schriftelijk toestemming verleend voor afdoening buiten zitting.

De Raad voor de Rechtspraak heeft in zijn motivering artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aangehaald, dat bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener in de kosten kan worden veroordeeld. De Raad heeft vastgesteld dat gedaagde niet is teruggekomen op de verplichting tot medewerking aan handelingen die nodig zijn voor de beoordeling van de krediethypotheek. De omstandigheid dat gedaagde heeft afgezien van de vestiging van de krediethypotheek, omdat verzoekers hun medewerking hebben verleend, wordt niet als tegemoetkomen beschouwd in de zin van artikel 8:75a van de Awb. Daarom wordt het verzoek om vergoeding van het griffierecht afgewezen.

De Raad wijst er tevens op dat verzoekers zich, ingevolge artikel 22 van de Beroepswet, rechtstreeks tot gedaagde dienen te wenden voor de vergoeding van het griffierecht. De Centrale Raad van Beroep heeft het verzoek van verzoekers afgewezen, en deze beslissing is op 27 juli 2004 openbaar uitgesproken door mr. G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van griffier L. Jörg.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
02/1696 NABW
02/1697 NABW
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[verzoeker 1] en [verzoeker 2], verzoekers, beiden wonende te ’s-Gravenhage,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage, gedaagde.
I. INLEIDING
Met ingang van 1 januari 2004 heeft gedaagde het besluit tot delegatie van zijn bevoegdheid tot het nemen van besluiten op bezwaar aan de Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente ’s-Gravenhage ingetrokken. In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan de Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente
’s-Gravenhage.
Namens verzoekers heeft mr. M.P. de Witte, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank ’s-Gravenhage op 11 maart 2002 tussen partijen gewezen uitspraak, reg.nr. 01/1413 BKB.
Bij faxbericht van 26 mei 2004 heeft mr. De Witte het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht gedaagde in de proceskosten te veroordelen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Elk der partijen heeft, desgevraagd, schriftelijk toestemming verleend voor afdoening buiten zitting.
II. MOTIVERING
Artikel 8:75a van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing in hoger beroep.
De Raad stelt vast gedaagde met zijn brief van 4 augustus 2003 niet is teruggekomen op de in hoger beroep bestreden, aan verzoekers opgelegde verplichting tot medewerking aan handelingen die nodig zijn voor de beoordeling of ten gunste van gedaagde krediethypotheek gevestigd kan worden. De omstandigheid dat gedaagde inmiddels heeft afgezien van vestiging van krediethypotheek, omdat verzoekers alsnog hun medewerking hebben verleend en uit nader onderzoek is gebleken dat geen ruimte bestaat om krediethypotheek te vestigen, levert naar het oordeel van de Raad geen tegemoetkomen op in de zin van artikel 8:75a van de Awb. Het verzoek moet dan ook worden afgewezen.
Met betrekking tot de namens verzoekers gevraagde vergoeding van het betaalde griffierecht, wijst de Raad er op dat ingevolge het bepaalde in artikel 22, vijfde lid, laatste volzin, van de Beroepswet, verzoekers zich rechtstreeks tot gedaagde dienen te wenden.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Wijst het verzoek af.
Aldus gewezen door mr. G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van L. Jörg als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2004.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) L. Jörg.