ECLI:NL:CRVB:2004:AQ6288
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzoek om vergoeding van betaald griffierecht in hoger beroep tegen de gemeente ’s-Gravenhage
In deze zaak hebben verzoekers, beiden wonende te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 11 maart 2002. De zaak betreft een verzoek om vergoeding van het betaalde griffierecht. Namens verzoekers heeft mr. M.P. de Witte, advocaat te ’s-Gravenhage, het hoger beroep ingesteld. Op 26 mei 2004 heeft mr. De Witte het hoger beroep ingetrokken en verzocht om gedaagde, het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage, in de proceskosten te veroordelen. Gedaagde heeft hierop een verweerschrift ingediend en beide partijen hebben schriftelijk toestemming verleend voor afdoening buiten zitting.
De Raad voor de Rechtspraak heeft in zijn motivering artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aangehaald, dat bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener in de kosten kan worden veroordeeld. De Raad heeft vastgesteld dat gedaagde niet is teruggekomen op de verplichting tot medewerking aan handelingen die nodig zijn voor de beoordeling van de krediethypotheek. De omstandigheid dat gedaagde heeft afgezien van de vestiging van de krediethypotheek, omdat verzoekers hun medewerking hebben verleend, wordt niet als tegemoetkomen beschouwd in de zin van artikel 8:75a van de Awb. Daarom wordt het verzoek om vergoeding van het griffierecht afgewezen.
De Raad wijst er tevens op dat verzoekers zich, ingevolge artikel 22 van de Beroepswet, rechtstreeks tot gedaagde dienen te wenden voor de vergoeding van het griffierecht. De Centrale Raad van Beroep heeft het verzoek van verzoekers afgewezen, en deze beslissing is op 27 juli 2004 openbaar uitgesproken door mr. G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van griffier L. Jörg.