ECLI:NL:CRVB:2004:AQ5693
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de aanvraag om bijstandsuitkering en de vereiste financiële gegevens
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de aanvraag van appellant om een bijstandsuitkering op basis van de Algemene bijstandswet (Abw). Appellant, die zijn schoonmaakbedrijf in Nederland had gestaakt en naar Pakistan was verhuisd, verzocht in juli 1999 om bijstand. Na een kantoorbezoek op 11 augustus 1999 werd appellant verzocht om bepaalde financiële gegevens te overleggen. Bij het niet overleggen van deze gegevens op de vervolgafspraak op 27 augustus 1999, besloot gedaagde, het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, de aanvraag niet verder te behandelen op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond. Appellant ging in hoger beroep, waarbij zijn advocaat, mr. M.N.R. Nasrullah, de gronden van het hoger beroep aanvoerde. Tijdens de zitting op 8 juni 2004 was appellant niet aanwezig, maar gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. H.H. Nicolaï. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat gedaagde terecht had besloten de aanvraag niet te behandelen, omdat de beschikbare gegevens onvoldoende waren om de aanvraag inhoudelijk te beoordelen.
De Raad concludeerde dat gedaagde ook de nieuwe aanvraag van 3 september 1999 niet kon behandelen, omdat appellant niet tijdig de gevraagde gegevens had overgelegd. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een bijstandsverlening met terugwerkende kracht rechtvaardigden. De Raad wees ook de verzoeken om proceskostenvergoeding af, omdat er geen aanleiding was om gedaagde in de kosten te veroordelen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 20 juli 2004.