ECLI:NL:CRVB:2004:AQ5480
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- A. van Netten
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid en toekenning van WAZ-uitkering
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, die als zelfstandige werkzaam was in zijn garagebedrijf. Appellant is op 15 januari 1999 uitgevallen door een inklemming van het verticale ruggenmerg. De verzekeringsarts F. Dekker heeft op 3 oktober 2000 vastgesteld dat appellant neurologische prikkelings- en uitvalsverschijnselen vertoont, wat duidt op een functiestoornis in de nek en benen. Op basis van deze bevindingen heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat appellant minder belastbaar is op verschillende aspecten, waaronder lopen en traplopen.
Bij besluit van 18 januari 2001 heeft de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toe te kennen, omdat hij na de wettelijke wachttijd van 52 weken minder dan 25% arbeidsongeschikt zou zijn. Echter, na bezwaar heeft het Uwv op 31 mei 2001 het eerdere besluit herzien en appellant met terugwerkende kracht een WAZ-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 23 juni 2004, waarbij appellant in persoon aanwezig was en gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. F. Landwaart. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak vastgesteld en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelt dat de medische en arbeidskundige grondslagen van het bestreden besluit niet onjuist zijn en dat er geen aanleiding is voor nader medisch onderzoek. De Raad heeft het hoger beroep van appellant afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd, zonder toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.