ECLI:NL:CRVB:2004:AQ5460
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- A. van Netten
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid tot arbeid na beëindiging van ziekengeld
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de geschiktheid van appellant tot het verrichten van zijn arbeid na de beëindiging van zijn recht op ziekengeld. Appellant, die sinds september 2000 als administratief medewerker werkte, viel op 19 oktober 2000 uit met oogklachten. Hij ontving een uitkering op basis van de Ziektewet. Op 12 december 2000 werd appellant door de verzekeringsarts Z. Sarras medegedeeld dat hij per 19 december 2000 niet langer ongeschikt werd geacht voor zijn arbeid. Dit besluit werd door gedaagde, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), bevestigd in een besluit op bezwaar van 23 januari 2001, waartegen appellant in beroep ging.
De rechtbank 's-Gravenhage verklaarde het beroep ongegrond op 9 mei 2002. Appellant ging in hoger beroep, waarbij gedaagde een verweerschrift indiende. De Centrale Raad van Beroep behandelde de zaak op 23 juni 2004, waar appellant in persoon verscheen en gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. A.J. Verdonk. De Raad oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren voor het oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig was of dat de hersteldverklaring per 19 december 2000 onterecht was. De Raad concludeerde dat de medische gegevens geen aanleiding gaven om de besluitvorming van gedaagde te betwisten.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking kwam. De Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak werd gedaan door mr. Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van mr. A. van Netten als griffier, op 14 juli 2004.