ECLI:NL:CRVB:2004:AQ5451
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- J.W.P. van der Hoeven
- Rechtspraak.nl
Weigering van ziekengeld op basis van medische geschiktheid voor werkzaamheden
In deze zaak gaat het om de weigering van ziekengeld aan appellante, die stelt dat zij door medische klachten niet in staat was haar werkzaamheden als caissière te verrichten. De Centrale Raad van Beroep heeft op 30 juni 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Utrecht. Appellante had haar werkzaamheden gestaakt op 27 december 1999 vanwege hoofdpijnklachten en stress. De verzekeringsarts concludeerde echter dat er geen objectiveerbare medische aandoeningen waren vastgesteld en dat appellante per 7 februari 2000 hersteld moest worden verklaard. Dit leidde tot de beëindiging van haar Ziektewet-uitkering.
De Raad heeft de beschikbare medische gegevens beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de inschatting van de verzekeringsartsen juist was. De verklaringen van de huisarts en andere behandelaars boden onvoldoende aanknopingspunten om te concluderen dat appellante op de datum in geding, 8 februari 2000, niet in staat was om haar werkzaamheden te verrichten. De Raad bevestigde daarmee het bestreden besluit van het Uwv, dat de ZW-uitkering van appellante met ingang van 8 februari 2000 beëindigd was.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het hoger beroep van appellante geen doel trof en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard, bevestigd kon worden. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische gegevens in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de voorwaarden voor het recht op ziekengeld.