ECLI:NL:CRVB:2004:AQ5364
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van bijstandsverlening wegens onduidelijkheid over woonadres
In deze zaak gaat het om de weigering van bijstandsverlening aan appellante, geboren in 1948, die haar echtelijke woning heeft verlaten vanwege huwelijksproblemen. Appellante heeft zich op 1 februari 2000 ingeschreven op een nieuw adres in [woonplaats] en heeft op 15 september 2000 bijstand aangevraagd. Tijdens een huisbezoek door de gemeente werd vastgesteld dat appellante niet op het opgegeven adres woonde, wat leidde tot de afwijzing van haar aanvraag op 6 november 2000. De rechtbank Rotterdam heeft een verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, en appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellante heeft aangevoerd dat haar bijzondere omstandigheden onvoldoende zijn meegewogen en dat zij niet in staat was om bewijs te leveren van haar woon- en verblijfplaats vanwege haar financiële situatie. De Raad oordeelt echter dat appellante haar inlichtingenplicht niet naar behoren is nagekomen, omdat zij niet tijdig melding heeft gemaakt van haar verhuizing. De Raad bevestigt dat de gemeente terecht heeft geconcludeerd dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld, zowel voor de periode van 15 september 2000 tot 4 oktober 2000 als daarna.
De Raad concludeert dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank, die het beroep tegen het besluit van de gemeente ongegrond verklaarde, moet worden bevestigd. Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 20 juli 2004, waarbij de voorzitter R.M. van Male en griffier P.E. Broekman aanwezig waren.