ECLI:NL:CRVB:2004:AQ5357
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Opleggen van een maatregel van bijstandsverlaging wegens onvoldoende medewerking aan arbeidsintegratie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die sinds 1983 werkloos is en bijstand ontvangt op basis van de Algemene bijstandswet (Abw). De gemeente Arnhem, als gedaagde, heeft appellant een maatregel opgelegd waarbij zijn bijstandsuitkering met 10% werd verlaagd gedurende een maand. Dit gebeurde omdat appellant onvoldoende medewerking zou hebben verleend aan een onderzoek naar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. De gemeente stelde dat appellant zich niet werkwillig had opgesteld en dat er geen zin had in verder onderzoek naar zijn arbeidsmogelijkheden.
De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de gemeente ten onrechte had aangenomen dat appellant een verplichting had om mee te werken aan het onderzoek. Appellant was namelijk op 12 februari 1999 ontheven van zijn arbeidsverplichtingen, en dit besluit was in rechte onaantastbaar geworden. De Raad oordeelde dat de gemeente niet had kunnen stellen dat appellant een verplichting niet was nagekomen, omdat de relevante verplichtingen niet meer golden.
De Raad heeft de eerdere besluiten van de gemeente vernietigd en geoordeeld dat de maatregel van bijstandsverlaging niet terecht was opgelegd. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant, die op € 18,56 werden vastgesteld. De uitspraak van de rechtbank Arnhem, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard, werd eveneens vernietigd. De Raad heeft zelf in de zaak voorzien en het primaire besluit van de gemeente vernietigd.