ECLI:NL:CRVB:2004:AQ5341
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. van Leeuwen
- M.B.M. Vermeulen
- M.M. van der Kade
- H.J. Simon
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de WAO
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 9 juli 2004, staat de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van de appellant centraal. De appellant, woonachtig in België, had zijn WAO-uitkering herzien gekregen door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), die de mate van arbeidsongeschiktheid vaststelde op 25 tot 35%. De appellant ging in hoger beroep tegen deze beslissing, waarbij hij stelde dat de verzekeringsartsen van het Uwv zijn medische beperkingen ten gevolge van hart-, rug- en psychische klachten hadden onderschat. Hij betwistte ook de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de wijze waarop zijn beperkingen waren weergegeven in het belastbaarheidspatroon.
De Raad bevestigde dat de verzekeringsartsen voldoende medische gegevens hadden geraadpleegd en dat hun beoordeling niet onzorgvuldig was. De Raad oordeelde dat de beperkingen zoals vastgesteld door de verzekeringsarts S. Tewarie niet wezenlijk afweken van die van de Belgische keuringsarts. De Raad concludeerde dat er geen aanwijzingen waren dat de appellant op de relevante datum ernstiger beperkt was dan door de verzekeringsartsen was aangenomen.
Daarnaast werd de vraag behandeld of er een adequate aanzegging had plaatsgevonden met betrekking tot de herzieningsdatum van 10 februari 1999. De Raad oordeelde dat de appellant voldoende was geïnformeerd over zijn arbeidsmogelijkheden en dat de aanzegging niet gebrekkig was. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met H. van Leeuwen als voorzitter en M.B.M. Vermeulen als griffier.