ECLI:NL:CRVB:2004:AQ4563
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G. van der Wiel
- R.C. Stam
- O.J.D.M.L. Jansen
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de gezagsverhouding in een dienstbetrekking onder de Ziektewet en Werkloosheidswet
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 15 juli 2004, staat de vraag centraal of er sprake is van een gezagsverhouding tussen [betrokkene], enig aandeelhouder en directeur van [naam B.V.], en appellante, die een overeenkomst van opdracht met [betrokkene] heeft gesloten. De zaak is ontstaan na een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 22 februari 2001, waarin het bezwaar tegen een eerder besluit ongegrond werd verklaard. Dit eerdere besluit betrof de verplichting van [betrokkene] tot verzekering op grond van de Werkloosheidswet, Ziektewet en de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering.
De Raad heeft vastgesteld dat er een overeenkomst van opdracht was tussen appellante en [naam B.V.], waarbij [betrokkene] verantwoordelijk was voor de uitvoering van een project. De Raad heeft de voorwaarden van deze overeenkomst onderzocht, met name de verplichtingen tot persoonlijke arbeidsverrichting, loonbetaling en de aanwezigheid van een gezagsverhouding. De Raad concludeert dat de inhoud van de overeenkomst wijst op een gezagsverhouding, wat betekent dat [betrokkene] verzekeringsplichtig is op grond van de werknemersverzekeringen.
Tijdens de zitting op 13 mei 2004 werd appellante vertegenwoordigd door mr.drs. G.S. van de Weg en ing. [betrokkene], bijgestaan door mr. E. van Waaijen. Gedaagde, het Uwv, werd vertegenwoordigd door mr. M. Mulder. De Raad heeft de argumenten van appellante, waaronder een beroep op het gelijkheidsbeginsel, niet gehonoreerd, omdat deze te laat en onvoldoende onderbouwd waren. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin het beroep van appellante ongegrond werd verklaard.