ECLI:NL:CRVB:2004:AQ4468

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/5667 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidseisen

In deze zaak gaat het om de weigering van een WAO-uitkering aan appellant, die minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had eerder het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de uitkering te weigeren, bevestigd. De Raad voor de Rechtspraak heeft vastgesteld dat de appellant na afloop van de wettelijke wachttijd van 52 weken op 2 januari 2001 niet voldeed aan de eisen voor arbeidsongeschiktheid. De Raad oordeelt dat er geen nieuwe feiten of medische gegevens zijn aangedragen die de eerdere oordelen zouden kunnen ondermijnen. De Raad bevestigt de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. De uitspraak van de rechtbank wordt dan ook bevestigd. De zaak is behandeld op de zitting van 15 juni 2004, waar partijen niet zijn verschenen. De uitspraak is gedaan op 13 juli 2004.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
02/5667 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 november 2002, nummer
WAO 02/778-RIP, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 15 juni 2004, waar partijen -zoals zij tevoren hadden aangekondigd- niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 14 december 2000 heeft gedaagde geweigerd aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, onder overweging dat hij na afloop van de wettelijke wachttijd van 52 weken op 2 januari 2001 minder dan 15% arbeidsongeschikt was.
Bij besluit van 13 maart 2002, hierna: het bestreden besluit, heeft gedaagde het namens appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij voornoemde uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank onder andere (waarbij appellant wordt aangeduid als eiser en gedaagde als verweerder) het volgende overwogen:
“De rechtbank ziet geen reden om de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsarts voor onjuist te houden. Er heeft lichamelijk onderzoek plaatsgevonden en de gegevens uit het dossier zijn bestudeerd. Voorts is rekening gehouden met de beschikbare informatie van de behandelend sector. De stelling van eiser dat zijn rugklachten zijn onderschat en dat hij derhalve niet in staat is de geduide functies te vervullen, kan niet tot een ander oordeel leiden, nu eiser geen informatie van medische aard heeft overgelegd die een ander licht werpt op zijn gezondheidstoestand en op de beperkingen die hieruit voortvloeien voor het verrichten van de geduide functies.”
Aan de orde is de vraag of de Raad de rechtbank kan volgen in haar oordeel omtrent het bestreden besluit.
De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en stelt zich achter de overwegingen in de aangevallen uitspraak. Evenals in beroep zijn namens appellant ook in hoger beroep geen feiten of medische gegevens aangedragen die de Raad aanleiding geven gedaagdes oordeel omtrent appellant’s belastbaarheid voor onjuist te houden. De Raad is ook overigens in het licht van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet gebleken dat het bestreden besluit in rechte geen stand kan houden.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. C.W.J. Schoor in tegenwoordigheid van mr. J.D. Streefkerk als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2004.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) J.D. Streefkerk.