ECLI:NL:CRVB:2004:AQ2372

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/4363 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening dagloon op basis van nieuw gebleken feiten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 juli 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van appellante om terug te komen van een eerder besluit tot vaststelling van haar dagloon. Het verzoek was ingediend tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, die eerder op 29 mei 2001 het bezwaar van appellante tegen de afwijzing van haar verzoek om herziening van het dagloon ongegrond had verklaard. Appellante had in 2001 verzocht om herziening van haar dagloon, dat in 1997 was vastgesteld op f. 81,88, en voegde twee jaaropgaven van 1986 toe als bewijs voor haar verzoek. De Raad oordeelde dat deze jaaropgaven geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die een herziening konden rechtvaardigen, aangezien deze jaaropgaven al ten grondslag lagen aan de eerdere berekening van het dagloon. De Raad bevestigde dat het bestuursorgaan bevoegd was om het verzoek af te wijzen op basis van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De uitspraak van de rechtbank Zutphen, waartegen hoger beroep was ingesteld, werd bevestigd. De Raad concludeerde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wat betreft de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. R.C. Stam, met M. Renden als griffier.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
02/4363 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 29 mei 2001 heeft gedaagde ongegrond verklaard de bezwaren van appellante tegen het besluit van 19 februari 2001, waarbij gedaagde het verzoek om herziening van het dagloon van appellante heeft afgewezen.
Namens appellante heeft mr. R.A.J. Delescen, advocaat te Roermond, op bij aanvullende beroepschriften aangevoerde gronden bij de Raad hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Zutphen onder dagtekening 15 juli 2002 onder nummer 01/861 gewezen uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft voor zijn verweer volstaan met verwijzing naar zijn in eerste aanleg ingenomen standpunt.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 17 juni 2004, waar appellante in persoon is verschenen. Gedaagde heeft zich niet doen vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 3 september 1997 heeft gedaagde, voorzover nog van belang, aan appellante een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering toegekend naar een dagloon van f. 81,88. Dit besluit is in rechte onaantastbaar geworden. Het thans aan de orde zijnde verzoek van appellante van 12 februari 2001 strekt ertoe dat gedaagde van dit eerdere besluit terugkomt voor wat betreft de vaststelling van het dagloon.
Overeenkomstig hetgeen voor herhaalde aanvragen is bepaald in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mag van degene die een bestuursorgaan verzoekt van een eerder ambtshalve genomen besluit terug te komen worden verlangd dat bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld die zulk een terugkomen kunnen rechtvaardigen. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan het verzoek zonder nader onderzoek afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere besluit.
Bij haar verzoek heeft appellante twee jaaropgaven van 1986 gevoegd. Zij heeft aangevoerd dat de jaaropgaven bewijzen dat zij in januari en februari van dat jaar meer inkomen heeft verworven dan in het verslag van een op 12 juni 1997 plaatsgevonden bezoek aan haar toenmalige werkgever staat vermeld. Daarbij gaat het echter niet om nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in vorenbedoelde zin, aangezien de betreffende jaaropgaven ten grondslag hebben gelegen aan de berekening van het dagloon.
Gedaagde was dan ook bevoegd om met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb het verzoek af te wijzen en voor de motivering van die beslissing te volstaan met te verwijzen naar het besluit van 3 september 1997. Naar het oordeel van de Raad kan niet worden gezegd dat gedaagde niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een ander algemeen rechtsbeginsel.
Uit vorenstaande overwegingen volgt dat de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. R.C. Stam, in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2004.
(get.) R.C. Stam
(get.) M. Renden
MvK08074