ECLI:NL:CRVB:2004:AQ2372
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om herziening dagloon op basis van nieuw gebleken feiten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 juli 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van appellante om terug te komen van een eerder besluit tot vaststelling van haar dagloon. Het verzoek was ingediend tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, die eerder op 29 mei 2001 het bezwaar van appellante tegen de afwijzing van haar verzoek om herziening van het dagloon ongegrond had verklaard. Appellante had in 2001 verzocht om herziening van haar dagloon, dat in 1997 was vastgesteld op f. 81,88, en voegde twee jaaropgaven van 1986 toe als bewijs voor haar verzoek. De Raad oordeelde dat deze jaaropgaven geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die een herziening konden rechtvaardigen, aangezien deze jaaropgaven al ten grondslag lagen aan de eerdere berekening van het dagloon. De Raad bevestigde dat het bestuursorgaan bevoegd was om het verzoek af te wijzen op basis van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De uitspraak van de rechtbank Zutphen, waartegen hoger beroep was ingesteld, werd bevestigd. De Raad concludeerde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wat betreft de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. R.C. Stam, met M. Renden als griffier.