ECLI:NL:CRVB:2004:AQ2360
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar op grond van artikel 6:6 Awb
In deze zaak heeft appellant, L.P. van Stee, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 december 2001, waarin zijn beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam ongegrond werd verklaard. Het College had op 3 april 1998 het bezwaar van appellant tegen een eerder besluit van 24 oktober 1997 niet-ontvankelijk verklaard, op basis van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarop appellant in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 23 juni 2004 is appellant in persoon verschenen, terwijl gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. M. Diderich. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat er geen onjuiste toepassing is gegeven aan de bevoegdheid om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. De Raad oordeelde dat appellant voldoende gelegenheid had gekregen om het verzuim te herstellen, maar dat hij niet tijdig de gronden van zijn bezwaar had ingediend. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van bezwaarschriften en de vereisten die daaraan zijn verbonden volgens de Awb. De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet heeft voldaan aan de eisen van artikel 6:5 van de Awb, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van zijn bezwaar. De uitspraak is gedaan op 6 juli 2004 en bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank.