ECLI:NL:CRVB:2004:AQ1183

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/2893 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring wegens niet betalen griffierecht in hoger beroep

In deze zaak heeft de opposant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem van 23 mei 2003, waarin zijn verzoek om een uitkering op basis van de WAO werd afgewezen. De Centrale Raad van Beroep verklaarde het hoger beroep op 13 januari 2004 niet-ontvankelijk omdat de opposant het verschuldigde griffierecht van € 87,- niet had betaald. De opposant kwam in verzet tegen deze beslissing en voerde aan dat hij het griffierecht al had voldaan bij de rechtbank Haarlem. De Raad heeft het verzet behandeld op 28 mei 2004, maar de opposant was niet verschenen.

De Raad heeft in zijn motivering aangegeven dat de opposant herhaaldelijk op de verplichting tot betaling van het griffierecht is gewezen en dat hij voldoende tijd heeft gekregen om dit te voldoen. Ondanks de mededelingen van de opposant over zijn financiële situatie en de betaling bij de rechtbank, heeft de Raad geoordeeld dat er geen reden is om het niet betalen van het griffierecht als verschoonbaar te beschouwen. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, dat de mogelijkheid biedt om griffierechten te vergoeden in bijzondere gevallen.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het verzet ongegrond verklaard en bevestigd dat de eerdere beslissing om het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, standhoudt. De uitspraak werd gedaan door mr. H. van Leeuwen als voorzitter en mr. M.M. van der Kade en mr. H.J. Simon als leden, met mr. M.B.M. Vermeulen als griffier. De uitspraak vond plaats op 9 juli 2004.

Uitspraak

03/2893 WAO
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[opposant], wonende te [woonplaats], opposant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, geopposeerde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Opposant heeft hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Haarlem op 23 mei 2003, nr. Awb 02-1813 WAO, tussen partijen gegeven uitspraak.
Bij uitspraak van 13 januari 2004, welke tevens op 13 januari 2004 aan partijen is verzonden, heeft de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet betalen van het griffierecht.
Opposant is tijdig van die uitspraak in verzet gekomen en heeft in het verzetschrift de gronden aangevoerd waarop het verzet berust.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 28 mei 2004, waar partijen -geopposeerde met voorafgaand bericht- niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Bij schrijven van 3 juli 2003 is opposant erop gewezen dat ter zake van het instellen van hoger beroep een griffierecht is verschuldigd van € 87,-, welk bedrag binnen vier weken na dagtekening voldaan diende te zijn. Voornoemd schrijven is op
8 juli 2003 ter griffie van de Raad retour ontvangen, onder vermelding van “onvolledig adres”. Opposant heeft, onder dagtekening 4 juli 2003, op bovengenoemd schrijven van de Raad van 3 juli 2003 meegedeeld dat hij al griffierecht heeft betaald bij de rechtbank Haarlem en voorts verwezen naar zijn slechte financiële situatie.
In verband met bovengenoemde brief heeft de Raad bij schrijven van 28 juli 2003 aan opposant meegedeeld dat de indiener van een hoger beroepschrift een griffierecht is verschuldigd van € 87,- (voor het in behandeling nemen van de zaak) en dat geen vrijstelling of vermindering van betaling van het griffierecht kan worden verleend. Daarbij is opposant erop gewezen dat hij het verschuldigde bedrag binnen acht weken na 28 juli 2003 dient te voldoen. Het griffierecht is niet binnen de gestelde termijn betaald. Opposant is vervolgens bij schrijven van 22 september 2003 in de gelegenheid gesteld het griffierecht binnen vier weken alsnog te voldoen. Daarbij is erop gewezen dat overschrijding van die termijn tot niet-ontvankelijk- verklaring van het hoger beroep kan leiden. Het griffierecht is ook binnen die termijn niet betaald. Als gevolg hiervan heeft de Raad het hoger beroep bij uitspraak van 13 januari 2004 niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant heeft, onder dagtekening 14 november 2003, op de brief van de Raad en in zijn verzetschrift nogmaals meegedeeld dat hij het griffierecht al heeft betaald bij de rechtbank Haarlem.
Hetgeen opposant in verzet heeft aangevoerd bevat geen grond waarop kan worden geoordeeld dat opposant niet in verzuim was om het griffierecht te voldoen. De Raad is van oordeel dat opposant duidelijk is gewezen op het feit dat de indiener van een hoger beroep een griffierecht verschuldigd is, terwijl opposant geruime tijd in de gelegenheid is gesteld om het griffierecht te voldoen. Er is dan ook geen reden om het niet betalen van het griffierecht verschoonbaar te achten.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. H. van Leeuwen als voorzitter en mr. M.M. van der Kade mr. H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van mr. M.B.M. Vermeulen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2004.
(get.) H. van Leeuwen.
(get.) M.B.M. Vermeulen.