E N K E L V O U D I G E K A M E R
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in het geding tussen:
[appellant] wonende te [woonplaats] (Marokko), appellant,
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, gedaagde.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Amsterdam op 8 april 2003 (reg.nr. AWB 01/3355 AOW) tussen partijen gegeven uitspraak.
In artikel 22 van de Beroepswet is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven.
Bij schrijven van 2 juni 2003 is appellant erop gewezen dat hij een griffierecht van € 87,- is verschuldigd, bij voorkeur te voldoen door middel van de aangehechte acceptgirokaart.
Bij aangetekende brief van 30 juni 2003 is appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is hem meegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken dient te zijn bijgeschreven op de rekening van de Centrale Raad van Beroep dan wel ter griffie dient te zijn gestort. Daarbij is erop gewezen dat overschrijding van die termijn leidt tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep.
Bij schrijven van 30 mei 2003, door de Raad ontvangen op 2 juli 2003, heeft appellant geantwoord dat hij reeds een bedrag van ? 60,00 (€ 27,23) heeft betaald aan de rechtbank.
Bij aangetekend schrijven van 26 september 2003 is aan appellant meegedeeld dat voor het in behandeling nemen van een beroepschrift door de Raad een griffierecht van € 87,- is verschuldigd en is hem meegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken dient te zijn bijgeschreven op de rekening van de Centrale Raad van Beroep dan wel ter griffie te zijn gestort.
De Raad stelt vast dat het griffierecht niet is betaald.
Nu op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest, acht de Raad het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek wordt beslist zoals hierna in rubriek III is aangegeven.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gegeven door mr. M.M. van der Kade in tegenwoordigheid van A.J.T.M. Bruijnis-Vermeulen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 april 2004.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) A.J.T.M. Bruijnis-Vermeulen.
Tegen deze uitspraak kunnen de belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van dit afschrift schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT.
De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.
III. DÉCISION
La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale),
Déclare le recours interjeté non-recevable.
Par conséquent, décidée par M. le maître M.M. van der Kade en présence de le maître A.J.T.M. Bruijnis-Vermeulen en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 29-04-2004.
Les intéressés et les organes d'administration auront le droit à présenter une opposition écrite contre la présente décision, dans les six semaines suivantes à la notification de la copie, à la Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale), Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT.
L'intéressé présentant l'opposition pourra demander d'avoir l'opportunité d'être entendu sur son opposition.