ECLI:NL:CRVB:2004:AQ0948

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4579 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet aangetekend verzonden besluit op bezwaar inzake nabestaandenuitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, wonende in Turkije, tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Het besluit betreft de afwijzing van een aanvraag voor een nabestaandenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (Anw). De appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die haar beroep niet-ontvankelijk had verklaard omdat het beroepschrift te laat zou zijn ingediend. De Raad overweegt dat het besluit van 20 februari 2003 niet aangetekend is verzonden, wat betekent dat de afzender het risico draagt dat niet kan worden aangetoond wanneer het besluit daadwerkelijk is verzonden. De Raad stelt vast dat de verzending niet door gedaagde is aangetoond, waardoor onduidelijk blijft wanneer de beroepstermijn is aangevangen. Dit mag niet ten nadele van appellante uitwerken, en daarom wordt het hoger beroep gegrond verklaard. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd en de zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank Amsterdam voor inhoudelijke behandeling. Tevens wordt gedaagde veroordeeld in de proceskosten van appellante, begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

03/4579 Anw (rectificatie)
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats] (Turkije), appellante,
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2003 zijn de artikelen 3, 4 en 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voorzover het betreft de Sociale verzekeringsbank in werking getreden. Thans oefent gedaagde de taken en bevoegdheden uit die tot genoemde datum werden uitgeoefend door de Sociale Verzekeringsbank. In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan de Sociale Verzekeringsbank.
Namens appellante heeft mr. N. Türkkol, advocaat te Amsterdam, op bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Amsterdam op 15 augustus 2003 tussen partijen gewezen uitspraak, nummer AWB 03/1719 ANW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad gehouden op 4 juni 2004, waar partijen niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 3 januari 2000 heeft gedaagde aan appellante medegedeeld dat zij geen recht heeft op een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (Anw) omdat haar echtgenoot op de datum van zijn overlijden niet verzekerd was voor de Anw. Bij het besluit van 15 december 2000 is dat besluit na bezwaar gehandhaafd. Bij uitspraak van 8 augustus 2001 heeft de rechtbank het door appellante tegen het besluit van 15 december 2000 ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en aan gedaagde opdracht gegeven een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift.
Bij beslissing op bezwaar van 20 februari 2003 -het thans bestreden besluit- heeft gedaagde het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Bij faxbericht van 11 april 2003 heeft mr. Türkkol, voornoemd, namens appellante beroep bij de rechtbank ingesteld tegen het besluit van 20 februari 2003. Ter zitting van de rechtbank heeft mr. Türkkol verklaard dat de beslissing op bezwaar van
20 februari 2003 door gedaagde naar appellante in Turkije is verzonden per niet-aangetekende post. Direct na ontvangst van het besluit, waarschijnlijk na 21 februari 2003, heeft appellante het besluit aan de gemachtigde gezonden die vervolgens de dag na de ontvangst per fax beroep bij de rechtbank heeft ingediend.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat het beroepschrift te laat is ingediend en dat niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan dit verzuim verontschuldigbaar moet worden geacht.
Namens appellante is in hoger beroep aangevoerd dat het besluit van 20 februari 2003 door gedaagde niet aangetekend aan appellante is verzonden en dat het feit dat appellante niet kan aantonen wanneer zij het besluit heeft ontvangen haar niet kan worden tegengeworpen.
De Raad overweegt als volgt.
Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, in samenhang met artikel 3:41, eerste lid, van de Awb vangt de beroepstermijn aan op de dag na die waarop het besluit is verzonden dan wel uitgereikt.
In het onderhavige geval heeft de verzending van het besluit van 20 februari 2003 per niet-aangetekende post plaatsgevonden. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad komt bij niet-aangetekende verzending of verzending zonder bevestiging van ontvangst het risico van het niet kunnen aantonen dat het besluit daadwerkelijk (op de desbetreffende dag) is verzonden voor rekening van de afzender. Daarbij wordt echter niet uitgesloten dat langs andere weg wordt aangetoond dat aan de wettelijke voorwaarden voor het aanvangen van de termijn is voldaan.
Nu de verzending van het besluit niet door gedaagde is aangetoond, is niet met zekerheid vast te stellen op welke datum de beroepstermijn is aangevangen. Deze onzekerheid mag naar het oordeel van de Raad niet ten nadele van appellante uitwerken in die zin dat haar beroep vanwege termijnoverschrijding niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep doel treft en dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Omdat de rechtbank zich niet heeft uitgelaten over de inhoudelijke aspecten van de zaak, wijst de Raad deze met toepassing van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, van de Beroepswet terug naar de rechtbank Amsterdam.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. De kosten worden begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Wijst de zaak terug naar de rechtbank Amsterdam;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag groot € 322,- te betalen door de Sociale verzekeringsbank aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank het door appellante betaalde griffierecht ad
€ 87,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. M.M. van der Kade als voorzitter en mr. T.L. de Vries en mr. H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van mr. M.F. van Moorst als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2004.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) M.F. van Moorst.
SSw